Wilde kat?
Op de vangrail in de middenberm van de snelweg bij Meppel schreed een kat voort. Katten zijn meesters in balanceren. Deze kat was groot, om niet te zeggen immens. Hij of zij had een dikke staart, een ruige vacht en een kop met baarden en bakkebaarden. Het leek wel een minitijger. Zijn kleur was grijsbruin met een zweempje groen. Ik kon in de gauwigheid van het langsrijden niet zien of hij strepen had.
Hoewel er in Zuid-Limburg wilde katten rondhangen, lijkt het me sterk dat die dan meteen maar bij Meppel opduiken. Op Schiermonnikoog zie ik regelmatig katten die sterk op wilde katten lijken. Het zijn verwilderde huiskatten. Daarvan struinen er tientallen over het eiland, van Rif tot Balg vind je hun pootafdrukken en drollen. De meeste zien eruit als een huiskat, maar ze zijn schuw en als ze zich in het nauw gedreven voelen, maken ze zich angstaanjagend groot en dreigend. Na meerdere generaties komen de wilde trekken weer boven. Met zo’n schutkleur kun je beter konijnen en vogels vangen en uit het vizier van een jachtgeweer blijven. Jonge katjes met een onopvallender kleur dan hun jaargenoten zullen langer leven en meer jongen krijgen. En hun jongen erven die kleur weer.
De kat bij Meppel was ook vast de zoveelste generatie verwilderde kat. Je vraagt je af hoeveel generaties een kat wild moet zijn, voor hij wilde kat mag heten.
Het had ook een Noorse boskat of vergelijkbaar ras kunnen zijn; die zijn groot en zien er woest uit. Maar zulke raskatten zijn vaak duur. En hoewel kattenhouders het zielig vinden hun kat binnen te houden, vinden kattenhouders dat voor dure katten verrassend genoeg niet zielig.
(Natuurdagboek Trouw woensdag 10 dec. 2014)