Wendbare roofvogelmannetjes
Bij roofvogels verschillen mannetjes en vrouwtjes vaak in omvang. De vrouwen zijn groter. Vooral bij haviken en sperwers is dat grootteverschil groot. Daar zijn door vogelonderzoekers verklaringen voor bedacht, en een daarvan betreft de jacht. Door hun andere formaat jagen ze op andere prooien en beconcurreren ze elkaar niet in hun gezamenlijke territorium.
Volgens Lorenzo Pérez-Camacho en collega-biologen van de Universiteit van Alcalá in Madrid spelen meer factoren een rol. Zij bestudeerden 135 roofvogelsoorten en relateerden de omvangsverschillen tussen man en vrouw met de prooikeuze en het type jachtterrein. Ze schreven daarover in Journal for Avian Biology (okt 2018). Ik heb geen abonnement op dat blad, maar wel op het Nederlandse vogelblad Limosa, en daarin schrijft Ingrid Tulp over dit onderzoek, waarna ik de publicatie opsnor.
De soort prooi blijkt inderdaad cruciaal voor het grootteverschil, maar niet per se vanwege concurrentie tussen beide partners. Beweeglijke prooien, zoals zoogdieren en vooral vogels, vereisen een wendbaar, klein postuur. Bij roofvogels die op zulke prooien jagen, is het verschil tussen man en vrouw groter dan bij roofvogels die insecten of aas eten. Vrouwtjes hebben minder baat bij een wendbaar postuur, want zij zitten op de eieren, terwijl de mannetjes leeftocht aandragen. De evolutionaire selectiedruk leidt eerder tot kleinere mannetjes dan tot grotere vrouwtjes.
Vooral in bossen is het grootteverschil opmerkelijk, want wie tussen de stammen door wil glippen, zou maar last hebben van een log lijf met lange vleugels. Haviken en sperwers zijn echte bosjagers en hebben korte vleugels. Vooral sperwermannetjes jakkeren door een bos alsof het open veld is. Ik zag er eens een door een dicht, jong loofbos jagen, vers besneeuwd met op ieder twijgje een wit laagje. De sperwer deed geen vlokje van een twijg vallen, hij raakte niets aan.
(Natuurdagboek Trouw vrijdag 8 februari ’19)