Wants aan de wand
Terwijl ik dit sta te typen krijg ik gezelschap van een klein, rond insect. Het kruipt langzaam tegen de wand op, met rondtastende voelsprietjes. Het is een kleine wants, maar wel een volwassen exemplaar. Er bestaan vast mensen die huiverend zouden terugdeinzen en die een in ruimtepak gestoken bestrijder zouden inschakelen, met de roemruchte bedwants in gedachten. Maar er zijn zoveel wantsen, voor mensen volstrekt ongevaarlijk, en veel soorten zijn veel algemener dan de bedwants, al zie je ze zelden in huis.
De wants aan de wand is een schildwants en wel een andoornschildwants. Andoornschildwantsen leven aan bosranden, in heggen en in de betere tuinen. Ze zetten hun eitjes af op andoorns en op dovenetels, hennepnetels en andere netelige planten. Van wantseneitjes wordt me door lezers soms een foto opgestuurd. Ze zitten in clusters onder aan een blad geplakt, net als vlindereitjes, maar zien er meer uit als vaasjes met een dekseltje dan als bolletjes.
Een jong wantsje wordt een nimf genoemd. Zo’n nimf hoeft zich niet tot imago te verpoppen, zoals een vlinderrups of keverlarve, maar vervelt een paar keer tot hij of zij groot genoeg is om zelf met eitjes (v) of het bevruchten daarvan (m) aan de slag te gaan.
Andoornschildwantsen hebben zich tijdens de zomermaanden als nimfen tegoed gedaan aan rauwkost en worden in de nazomer volwassen. Ze hopen de winter door te komen en in de lente op jonge andoorns of netels eitjes af te zetten.
In mijn tuin staan gele, witte en paarse dovenetels, en behoorlijk veel bosandoorns en moerasandoorns. Die bloeien prachtig paars en lila en geven een legertje vlinders, hommels en bijen te drinken. Ik kreeg dankzij die bloemen afgelopen zomer de vrij zeldzame andoornbij op bezoek en nu dus de andoornschildwants. Ik zet het in huis belande exemplaar op een papiertje en laat hem in de tuin vrij, tussen de grotendeels uitgebloeide andoorns.
(Natuurdagboek Trouw vrijdag 25 september ’20)