Vuurvlinders

De vlinders vlinderen maar door. Ik kom veel kleine vuurvlinders tegen, fraaie beestjes met oranje vleugels. Hoewel de vliegtijd volgens de boeken nu op z’n eind loopt, trekken de vlinders zich daar niets van aan. Er bloeien ook nog veel bloemen. Kleine vuurvlinders zijn te vinden op schrale graslanden met zuring en andere bloemen.
Kleine vuurvlinders vliegen vanaf april, maar zijn vooral in de nazomer actief. In juni zie je ze nauwelijks, dan is de eerste generatie dood en de tweede nog rups of pop. In juli verschijnen ze weer en leggen ze eitjes die later in de zomer uitkomen: de derde generatie, die nu vliegt. Het ene jaar is die veel groter dan het andere. In november gaan ze dood. Maar natuurlijk hebben ze voor nageslacht gezorgd. Ze legden eitjes op zuring, daar kruipen rupsen uit en die eten blad. Ze wachten nog even met vlinder worden, ze blijven de hele winter rups. Als rups zijn ze groen. Ze hebben een gedrongen lijf, groene michelinmannetjes. Ze leven dus veel langer dan een zomerse rups, maar dat ze de dag plukken, is een overstatement. Er is haast niets te eten en ze houden zich koest in het strooisel op de grond, in afwachting van nieuwe zuring in april. Met een beetje pech worden ze voor die tijd door een merel, roodborst, heggemus of winterkoning gevonden.
Er zijn nog twee soorten vuurvlinders: de bruine en de grote. Beide vliegen in de nazomer, als ze al vliegen. De bruine is in Noordoost-Nederland nog wel eens te vinden, maar de grote is heel schaars. Hij komt alleen voor in de Wieden, Weerribben en Rottige Meente.