Vosjes en hommels willen de grond in
Lente: vlinders, hommels, zweefvliegen en bijen komen tot leven. In de tuin is het een drukte van belang, zeker daar waar de middagzon de boel verwarmt. Kegelbijvliegen zweven langs de heg, hommels schuimen het gras af op holletjes.
Vorig jaar kreeg ik een bijenhotel voor mijn verjaardag, waar zich tot dusverre alleen pissebedden inkwartierden. Verder heb ik een paar vermolmde boomstronken neergezet, een rij gaten geboord in een overleden conifeer, hangt er een door de spreeuwen genegeerde spreeuwenpot en laat ik een oud vogelnestkastje, een lekke vaas en een geëmailleerde kolf slingeren.
Holen genoeg, zou je denken, maar de aardhommels en akkerhommels inspecteren ze hooguit vluchtig. Geven ze de voorkeur aan muizenholen? Dan hebben ze pech, want dankzij de vele katten zijn er vrijwel geen muizen meer. Toch eens wat kleine holten graven. Wie weet wie ze gaan bevolken.
De zoekende hommels zijn een leuk gezicht. Akkerhommels hebben meestal een oranjebruine bovenrug. De boomhommel die voorbij snort heeft dat ook, en een lichtgrijs achterwerk. Er vliegen ook slankere exemplaren, met een oranje onderlijf. Met enig geduld krijg ik er een op de foto. Ondanks de hommelachtige beharing is het een bij. Dat onderscheid is ook maar gekunsteld, hommels zijn in wezen grote, harige bijen.
Het is een vosje, een van de weinige wilde bijen die het goed doen. Vosjes leven langs zonnige bosranden, op hellingen en ook in tuinen. Een vos is behalve een roofdier, een paard en een vlinder dus ook een bij. Eind april is de glorietijd van vosjes, dan vliegen de meeste rond. De mannetjes zijn ongeveer een centimeter lang en hebben een lichtgrijze snor. Ik zie twee vrouwtjes rond zoemen, die zijn wat groter. Ze kruipen weg tussen speenkruid en bosanemonen en zoeken vast en zeker holletjes. ‘Daar’, zeg ik wijzend, ‘een heel bijenhotel voor jullie.’ Maar nee, ze willen per se de grond in.
(Natuurdagboek Trouw donderdag 22 april ’21)