Voorspel van kieviten

Ze zien mij niet, ik hen wel. Ze hebben alleen oog voor elkaar. De kieviten zijn aan het baltsen. Maart is kievitenmaand. Ze zwermen uit over weiden en akkers, op zoek naar kort gras om een kuiltje in te draaien en eieren in te leggen. Eerst een plek, dan een partner, dan eieren. Een mannetje bezet een territorium, gaat door het lint als een ander mannetje nadert, en raakt nog meer van streek als er vrouwtjes in de buurt zijn. Ik zie een mannetje en een vrouwtje. Ze fladderen en springen alsof het schermutselende mannetjes zijn. Een tweede mannetje waagt zich af en toe naderbij, tot het bijna gepaarde mannetje hem definitief weggebonjourd heeft. Dat gebeurt met gefladder en gezwenk, waarbij nu eens de zwarte boven-, dan weer de witte ondervleugels opvallen. Een bont spektakel. Ondertussen zingt het mannetje zijn miauwende lied, het beroemde ‘ie-wiet’.
Het vrouwtje staat op de grond. Het mannetje fladdert pronkzuchtig en drentelt om haar heen. Hij steekt zijn kont omhoog, in haar richting. Dit is een voor kieviten zeer vleiende pose, maar het vrouwtje veinst onverschilligheid. Ze pikt in een door de mestinjector verhakseld stuk regenworm. Als het mannetje zich met gespreide vleugels tegen de staart van het vrouwtje opdringt, draait het vrouwtje zich opzij. Zo krijgt hij geen vat op haar. Dit gaat eindeloos door. Hij is uit op een paring die bij kieviten zelden langer duurt dan een paar seconden, en maakt haar volhardend het hof. Hij moet misschien nestkuiltjes draaien. Met dat proefdraaien tonen kievitmannen dat ze het nestelen onder de knie hebben. Deze doet dat niet. Als ze wegvliegt, vliegt hij haar achterna.