Vogels op zee
De dag na de storm die Nederland de adem deed inhouden van de vrees voor een watersnoodramp, staan groepjes vogelaars in de luwte van gebouwtjes op de havendijk van Lauwersoog. Door een woud van telescopen turen ze overzee, hopend op aangewaaide zeevogels. Ik loop de pier om de veerhaven af. Tjieptjiep! Twee steenlopers strijken neer op de bazaltblokken onderaan de pier. Kokmeeuwen dwarrelen over. Er dobberen eidereenden: grote zeeëenden, de vrouwtjes bruin, de mannetjes zwart-wit. Een slankere eend zwemt ertussen – grijs met een oranjebruine kop. Een vrouwtje van de middelste zaagbek. Haar snavel is dun en recht, met een haakje aan de punt. Met dat haakje kan een zaagbek onder water visjes grijpen. In de als een zaag gekartelde snavel is de vangst handig vast te houden. Warrige veertjes steken uit haar achterhoofd, een punk-achtige rattenkop. Er broeden weinig middelste zaagbekken in Nederland, vooral in het deltagebied, maar ‘s winters komen er duizenden op bezoek uit Scandinavië en het Oostzeegebied. De meeste overwinteren langs de kust op zee.
Boven de Waddenzee bewegen zich rijen witte stippen voort – fonkelend wit in de zon. Door de kijker is te zien dat het bergeenden zijn, met roestbruine borstband en rode snavel. Behalve kok- en zilvermeeuwen zweven er stormmeeuwen langs en drieteenmeeuwen. Vooral jonge drieteenmeeuwen vallen op, met een zwarte zigzagstreep over de vleugels. Linies kleine meeuwen vliegen vastberaden naar het noordwesten. Hun korte vleugels zijn wit van boven, witter dan kokmeeuwvleugels, maar donker van onder. Dwergmeeuwen! Mooie beestjes. Ook zij broeden nauwelijks in Nederland. Maar ze trekken uit Noordoost-Europa langs en door Nederland naar het zuiden, of terug, en zwerven ’s winters langs de kust van West-Europa.