Vogels op trek
Het mag dan zomers warm zijn geweest, de herfst staat voor de deur en veel vogels trekken weg. Sommige arriveren uit het Noorden om bij ons te overwinteren en andere trekken door van Noord naar Zuid.
Ik hoef maar uit het raam naar boven te kijken of ik zie huis- en boerenzwaluwen en spreeuwen overkomen. De zwaluwen vliegen zwenkend om insecten te vangen, de spreeuwen hebben een vaste koers. Maar of ze nou koers houden of zwalken, allemaal vliegen ze naar het zuidwesten.
‘Tsietik’, hoor ik, en daar golft een witte kwikstaart voorbij. Bij bijna elke vleugelslag een roepje.
Zwaluwen, spreeuwen en kwikstaarten eten insecten en die zijn er ’s winters weinig. De vogels trekken dus weg. Ook vliegenvangers, roodstaarten, karekieten, grasmussen, tuinfluiters, zwartkopjes, tjiftjaffen en fitissen vertrekken. Allemaal insecteneters.
Maar mezen dan? En roodborstjes, winterkoninkjes, goudhaantjes? Die eten toch ook insecten? Ja, en ze hebben allerlei strategieën om die dekselse winter door te komen. Ook insecten moeten overwinteren. Winterkoninkjes en goudhaantjes zijn piepklein en glippen door de smalste kieren. Ze schuimen struikgewas en boombast af op larven, poppen en schuilende insecten. Roodborstjes scharrelen die tussen de bladeren op en accepteren ook zaadjes. Mezen stappen over op wat de pot schaft: vetbollen bijvoorbeeld, en pinda’s.
Het scheelt ze een lange, gevaarlijke vliegreis. Daar staat tegenover dat ze als het gaat vriezen massaal sterven. Een koolmees haalt gemiddeld een leeftijd van twee jaar. Winterkoninkjes en goudhaantjes kunnen soms bijna allemaal doodgaan.
Tegenwoordig hebben insectenetende vogels het ook ’s zomers niet altijd gemakkelijk, daar hun voedsel door vooral insecticiden wordt uitgeschakeld. We kunnen ze een beetje helpen door onze tuin rommelig te laten, door bakjes water te serveren en nestkasten op te hangen – veilige en beschutte slaapplaatsen.
(Natuurdagboek Trouw donderdag 17 september ’20)