Vogels op strand en dam

We steken bij het Posthuis op Vlieland de buitenste duinenrij over en zien de zee. Het duin is steil, het strand is smal, de zee is blauw en golft tussen twee dammetjes het strand op. Die dammetjes staan dwars op de kust, ze wijzen de zee in. Vrijwel iedereen noemt ze strekdammen, waar waterbouwkundig onderrichte lieden van fronsen. Een strekdam strekt zich evenwijdig aan de kust uit, deze Vlielandse dammetjes heten golfbrekers.
Het maakt de vogels die erop zitten niets uit. Tussen de bazaltblokken hechten zich babymosseltjes, schuilen babykrabbetjes en strandvlooien. De dammetjes blijven bovendien bij vloed deels droog en strandwandelaars wagen zich er meestal niet op. Ideale eet- en rustplaatsen dus voor vogels. Er zit een groep rotganzen op zo’n dam, vlakbij het strand. Op de punt, waar de golven breken, zitten zilver-, storm- en kokmeeuwen, drieteen-, kanoet- en paarse strandlopers, steenlopers en scholeksters.
Een kalme, maar ijzige bries vlaagt over zee en strand. De vogels rusten in opeengepakte groepjes, steken hun kop in de veren en hun kont in de wind. Op de dammen en op het strand. Her en der staan concentraties van pootafdrukken in het zand. Kleintjes van drieteenstrandlopers, iets grotere van kanoeten en veel grotere van zilvermeeuwen. Soms hebben die zich zo zwaar in het zand gestempeld, dat hun vierde achterteen erin heeft geprikt. Niet bij drieteenstrandlopers, die hebben die vierde teen niet, vandaar hun naam.
Maar bij zilvermeeuwen wel. Soms laten die nog een spoor na, zoals op de foto te zien is. Dat is niet toevallig. Na een zware maaltijd met schelpen of krabbeschalen, moet een vogel uitbuiken en potverteren tot de verbrijzelde resten zijn uitgepoept.
(Natuurdagboek Trouw 10 feb. 2014)