Vogels door het raam

Het is koud en nat. Dankzij die nattigheid verandert mijn winterse stadstuintje iedere dag meer in een kleurenwaaier: 49 tinten lente van rijp tot groen, en rood, geel, lila… Het leven barst uit de bodem. Tussen de buien door fladderen vogels af en aan met een snavel vol takjes of hapjes.
Een zwarte kraai landt bij het drinkbakje, neemt een slok en hapt een bek vol sprieten op. Hij of zij lijkt zich er niet bewust van dat ie de kauw de appelboom injoeg, die iets eerder bij het drinkbakje landde. De kraai vliegt weg, de kauw keert terug uit de boom, maar slaat meteen weer op de vlucht voor een dorstige ekster.
Huismussen, spreeuwen en merels schuimen mijn tuintje af op zaden, larven en wormen. Die merels jagen achter elkaar aan, er zijn twee mannen en een vrouw, een explosieve combinatie. Als ze geen ruziemaken doen ze zich tegoed aan de bessen van de klimop. Klimop voedt ook de houtduiven die hoog in de met deze klimplant beklede kersenboom nestelen. Tussen die beklimopte kers en de appelboom pendelen koolmezen, pimpelmezen, tjiftjaffen, staartmezen en zwartkopjes. Wie vogels wil, neme klimop! Roodborstje, winterkoning en heggemus zijn vaste bezoekers van de in klimop verpakte kers. Soms komt een goudvink op bezoek. De boomkruiper prefereert een Spaanse aak.
Op de achtergrond zie ik in de stadsvijver reigers, aalscholvers, futen, meerkoeten, waterhoentjes, kuif- en parkeenden. Er vliegen meeuwen over en visdiefjes. Ik heb vanuit huis of tuin nog geen koekoek gehoord, laat staan gezien. De grutto’s die tien jaar geleden nog over scheerden, zijn er niet meer. Hun naburige broedgebied is nu hondenuitlaatgebied. Twee kilometer verder broeden ze nog wel, daar wandel ik vaak heen.
Aan de overkant van de stadsvijver zingt een fitis. Daar broeden ook de Turkse tortels, de gaaien en de vinken.
Wat een geluk dat ik in ons zo natuurarme land maar uit het raam hoef te kijken, of…
(Natuurdagboek Trouw vrijdag 7 mei ’21)