Vlinderlibel
Noordwaarts togen wij door Frankrijk. Het donderde en bliksemde boven Auvergne, de regen stortte neer. Het duurde niet lang, het droogde en klaarde op, de zon scheen en alles was fris. Op een bloemrijk grasveldje voor een kleine steengroeve fladderden koningspages en hee, daar had je die gekke beesten weer, die ik bij Toulouse vanaf een balcon had zien vliegen. Het leken me tussenvormen van wesp en vlinder. Ik had ze niet goed gezien. Nu zag ik ze beter. De vleugels waren geel met zwart, en deels doorschijnend. Het lukte zelfs een foto te nemen, al lukte het nauwelijks. Ze waren zeer opvliegend van aard, en snel, en die vlucht maakte geen vlinderachtige indruk, maar nog minder een wespachtige. Het leken een soort vlinderlibellen. Dat werd bladeren en speuren in insectenboek en op internet. Ze bleken vlinderhaften genoemd te worden. Om precies te zijn: de Gewone Vlinderhaft Ascalaphus libelluloides. Zie je eens iets heel merkwaardigs, is het toch weer een ‘gewone’ dit of dat. Vlinderhaft dus. Een haft is een eendagsvlieg. Net als haften zijn vlinderhaften netvleugelige wezens. Dat geldt ook voor gaasvliegen. Haften en gaasvliegen leven als larve in het water, vlinderhaften leven als larve in de strooisellaag. Met hun kaken grijpen ze andere insecten. Pas na twee jaar verpopt zo’n larve zich. Ook de volwassen vlinderhaft jaagt op insecten, vliegend, vandaar die snelle vlucht. In Nederland komen vlinderhaften niet voor. In Zuid-Europa wel, dus let van de zomer eens op of u ze ziet. Ze zijn niet bijster algemeen, maar breiden volgens mij hun leefgebied uit naar het noorden, want we zagen ze noordelijker dan de verspreidingskaartjes voor mogelijk houden.