Vliegende non

Iedere winter zie ik er wel een paar, vaak in het Lauwersmeer, het Naardermeer, het IJsselmeer of in een ander groter binnenwater. Nooit zie ik ze op de kleinere plassen in het natuurmonument Kardinge bij Groningen, waar ik vaak wandel. Op één na, ruim tien jaar geleden, die al in september verscheen en de hele winter in haar eentje bleef hangen. Een vrouwtje.
Afgelopen zaterdag zag ik er weer een, en weer was het een vrouwtje. Het was nul graden, sombere wolken kondigden dreigend de sneeuwstorm aan en er woei een schrale, ijzige wind uit het oosten. Ik speurde een grote groep eenden af op bezoekers uit het oosten, maar ik zag de gebruikelijke wilde eenden, kuifeenden, krakeenden en slobeenden. Ik liet de verrekijker zakken en draaide me om, om verder te lopen, en zag een kleine eend aan komen vliegen. Een wintertaling? Nee, een vliegend nonnetje!
Nonnetjes broeden in oude (zwarte-)spechtenholen bij bosmeren in vooral Finland, Noord-Rusland en Siberië. Door het kappen van oudere bossen en dikke bomen gaat hun aantal al jaren langzaam maar gestaag achteruit. In de winter zakken nonnetjes af naar het zuiden en een tijdlang was het Markermeer een echte pleisterplaats. Begin jaren zeventig werden daar tienduizenden nonnetjes geteld. Nu komen er in heel Nederland nog maar enkele duizenden overwinteren. In maart komen daar doortrekkers bij die alweer naar het noorden teruggaan, en nu komen er nonnen uit het dichtgevroren oosten aangevlogen.
Het grijswitte kleed met de bruine kop bewijst dat het een vrouwtje is. De woerden zijn nog veel mooier: sneeuwwit met gitzwarte ooglapjes en strepen. Nonnetjes zijn de kleinste van de drie soorten zaagbekken. Zaagbekken zijn eenden die vis vangen, waar ze met hun gekartelde snavel grip op houden. Nonnetjes vangen kleine visjes, als spiering en jonge pos. In de Kardinger plassen vangen ze wellicht stekelbaarsjes, en rivierkreeften.
(Natuurdagboek Trouw donderdag 11 februari ’21)