Vink aan de slag
Zaterdagmorgen liep ik door Meppel en hoorde ik een vink slaan. In de context van de vink betekent “slaan” zingen. Het was de eerste vink die ik in 2020 hoorde slaan, en tot dusver de enige. Nu lopen we in Groningen wel vaker achter op de Randstand, maar Meppel is nou ook weer niet zo zuidelijk en vooruitstrevend. De vink sloeg zijn slag vlakbij de schouwburg.
Vinkenmannen krijgen het voorjaar blijkbaar eerder in hun kopjes, als dat voorjaar vroeger begint. Logisch. Al is de ene vink eerder lenteklaar dan de andere. Ik dacht dat behalve de temperatuur ook de daglengte bepalend was voor seizoensgebonden processen, maar kennelijk zijn die temperaturen toch het meest bepalend.
Ondanks onze drang de bossen te kappen en de tuinen te betegelen zijn vinken nog algemene broedvogels in ons land. Ze zijn er het hele jaar en kunnen dus ad rem reageren op veranderingen. Ze hoeven niet eerst uit Marokko of Ivoorkust te komen om te ontdekken welke ramp de mensen nu weer hebben veroorzaakt.
In de winter schuimen ze bossen en parken en de betere tuinen af op zaadjes, die ze vaak op de grond zoeken. ’s Zomers broeden ze in bomen, waaruit ze hun klaterende slag verkondigen. Dat is een luide, niet zo melodieuze riedel van hoog naar laag, eindigend in een weer wat hogere zwieper: de slag. Zelf had ik dat vinkenlied geen slag genoemd, maar ieder zijn meug.
Vinken kunnen, blijkens de Meppelse zanger, vroeg beginnen met zingen, en met broeden. Ze houden dat broeden vol tot in juli, en in Frankrijk zag ik eind augustus nog een nest vinkenkuikens. Een vroege lente betekent trouwens niet dat ze meer kuikens voortbrengen. Ze kunnen vroeg of laat broeden, maar een vrouwtje kan niet eindeloos eieren leggen, en de hoeveelheid insecten voor de jongen groeit niet bepaald mee. Een vink raakt een keer van de leg, en van slag. Twee keer per jaar een broedsel is voor vinken al veel, meer zit er niet in.
(Natuurdagboek Trouw woensdag 19 februari ’20)