Verre schelpen op de dam
In Lauwersoog lopen we op de dam tussen vissershaven en Waddenzee. Aan de landkant liggen vissersschepen, aan de zeekant steekt een skyline uit de horizon van vuurtoren, watertoren, Kobbeduinen, Willemsduin. Schiermonnikoog dus, een eiland om verlangend naar uit te kijken. De dam loopt dood bij de veerhaven. Hier zijn bij eb oesters van de dijk te plukken. Portugese oesters zijn het, niet zolang geleden door schelpdiervissers uitgezet in de hoop op iets te vissen. De schelpdieren bleken zich zo vast te hechten, dat het niks werd met het vissen. Intussen bedekken ze de halve Waddenzee. Inlandse oesters zijn zowat een eeuw geleden al verdwenen na intensieve oestervangst en een oesterziekte die de genadeslag uitdeelde. Best knap om een zo algemene schelp als de oester volledig te laten verdwijnen. Nu is er de Portugese oester, ook wel Japanse genoemd, hoewel sommigen de Portugese en Japanse als aparte soorten beschouwen. Portugese oesters kunnen gigantisch worden. Er liggen er tientallen naast het nieuwe eettentje ’t Ailand. Daar serveren een vriendelijke dame en heer gebakken vis en ander lekkers. Als we een vis hebben gegeten, kan ik het niet laten even over die oesters te scharrelen. Er liggen opvallend veel inheemse oesters tussen. De schelpen moeten dus van buiten de wadden komen. Als we een glycymeris, twee enorme Noordse hartschelpen, een murex-slakkenhuis en zelfs een stuk of wat grote jakobsmantels vinden, is dat wel zeker. Uit Bretagne, gok ik, maar de Ailandmevrouw vertelt dat ze zelf tot bij Noorwegen vissen en de lege schelpen op het parkeerplaatsje storten, om schelpenzoekende gasten een plezier te doen. Ons dus. Wel, het was me een genoegen!