Veranderend weideland
De velden zijn wit, de schrale oostenwind kietelt de huid dwars door jas, trui en thermohemd heen. We lopen door de polder bij Haarlemmerliede. Haarlems bedrijventerrein gaat abrupt over in veenweiden met sloten, oude huisjes en hoeven, molens en het dorpje Penningsveer, de grens tussen de wateren Binnenliede en Mooie Nel. Dwars op de Kerkweg zijn fietspaden aangelegd. De paden volgen het kavelpatroon, in haakse hoeken zigzaggen we naar de A9. Reigers kleumen bij het onder een dunne ijslaag verstopte slootwater. Mussen tjilpen op een erf. Koppels Nijlganzen en knobbelzwanen staan klaar voor de lente. Grauwe ganzen nog niet, die struinen in groepen rond en proberen gras onder de sneeuw uit te wroeten.
Het verkeer dendert over de snelweg. Niet naar kijken en denken dat het de bulderende zee is. Het verkeerslawaai wordt begeleid door de beat van een heipaal. Soms buldert een vliegtuig van of naar de Zwanenburgbaan een partijtje mee.
Hé, een scholekster roept. ‘Tepiet, tepiet!’ Ook hun lente staat voor de deur. Tussen de rondzwermende meeuwen ontdekken we ook een kievit. Als we toch eens ‘zip’ de omgeving van vijftig jaar geleden konden terugtoveren. Dan zou er geen snelweg razen, geen heipaal beuken, Haarlem zou twee kilometer verderweg liggen, een vliegtuig zou bekijks trekken. De lucht zou waarschijnlijk gonzen van de scholeksters en kieviten. Vroege veldleeuweriken zouden jubelen, misschien de eerste grutto… In de sloten zou geel riet staan, met verkleumde rietgorzen erin. Ganzen zouden er nauwelijks zijn, een blauwe reiger was een bezienswaardigheid en die buizerd die miauwend het voorjaar in zijn kop heeft, was er niet.
In een half mensenleven is zelfs dit nog vrij rommelige weideland compleet veranderd.
( Natuurdagboek Trouw 19 feb. 2013 )