Veel fitis
Woensdag heeft de zon geschenen in Groningen! In de luwte van een bosrand wordt het zelfs warm. Die bosrand ziet geel van speenkruid en klein hoefblad. Er bloeit ook een zee van kleine veldkers, maar die bloemen zijn zo klein, dat de bosrand er niet wit van ziet.
Enkele verdwaalde koolzaadplanten staan al in bloei. Sleedoorns kleuren langzaam wit, meidoorns groen. Langzaam? Snel juist, je ziet bijna de bosranden verkleuren. Forsythia bloeit volop, ribes begint, Amerikaanse vogelkers staat op knappen, de kleverige knoppen van kastanjes vouwen hun lichtgroene bladeren uit. Groot hoefblad bloeit nu ook, paarse dovenetel, hondsdraf.
Langs de bosrand dwarrelen kleine vossen met tientallen. Het gaat niet zo goed met deze vlinders, maar zeldzaam zijn ze nog niet. Aan de bosrand doen ze hun best het tij te keren door een grote generatie kleine vossen voor te bereiden. Een enkeling fladdert alleen, maar de meeste dwarrelen om elkaar heen.
In het jonge loofbos achter de bosrand ratelen winterkoninkjes, knerpen groenlingen, tjiftjaffen tjiftjaffen en hé, de eerste fitis! Eindelijk weer dat vrolijk beginnende melodietje, dat afdaalt en wegsterft in mineur. Hé, daar nog één. En alweer. Het is met fitissen vaak zo, je hoort de eerste en dan meteen een heleboel. Alsof ze in een groep uit West-Afrika naar Europa zijn opgetrokken en allemaal tegelijk beginnen te zingen.
Fitissen zijn even klein en onopvallend als tjiftjaffen. Zelfs in een kale boom zie je ze niet zomaar. Een zingende groenling zit pontificaal in beeld, zelfs een heggemus wil wel een opvallende zangpost innemen, maar tjiftjaf en fitis hoor je alleen. Pas als een vogeltje uit de boom vliegt, weet je: dat was ‘m.