Vasthoudende sabelsprinkhaan

‘Eeuw!’ roepen kinderen als ze iets vies vinden. Ooit was dat getver of jakkes. Op een elektronische stamtafel waar ik weleens aanschuif woedt een korte discussie over deze verrijking van het Nederlands. Iew schrijft de een. Een ander meent er iewl in te horen. Weer iemand vermoedt dat meisjes iiiiieuw en jongens iiieowl zeggen. De volgende weet zeker: het is euwl. Ik hoor er eeuw in en ik kan het weten, want mijn kinderen zijn niet zuinig met die uitdrukking. ‘Eeuw!’ riepen ze laatst in de keuken, ‘wat een enge spin!’ Ze wezen naar een beest. Het was een sprinkhaan. Een sabelsprinkhaan. Een struiksprinkhaan om precies te zijn. Hij zat onder zo’n rood netje over een fruitbakje. Die moest meegelift zijn uit Oost-Duitsland. Daar was ik met iemand die het me graag inwreef dat er krekels tsjirpten. Mijn buizen van Eustachius zijn de laatste jaren zo nauw geworden, dat krekelgetsjirp er niet meer doorkomt. Soms hoor ik nog het luidkeels tsjirpen van sabelsprinkhanen. In Oost-Duitsland zijn veel meer sprinkhanen en krekels dan in het gesteriliseerde Nederland. Telkens zaten ze op of in de tent. Toen we vertrokken, zat er een kleine sabelsprinkhaan op de auto, een boomsprinkhaan. Hj bleef maar zitten. We stopten om hem in een houtwal te zetten. Thuis kreeg ik mail van lezeres Anke ten Brinke. Ze zag, rijdend in de buurt van Amsterdam, op haar auto een sabelsprinkhaan zitten. Ze reed met 120 kilometer per uur naar Leeuwarden. De hele reis bleef het dier zitten, sabelsprinkhanen zijn vasthoudend. De angstaanjagende struikspin verhuisde ik van de keuken naar de tuin. Ik kreeg hem haast niet van het netje. Eeuw!