Vast in de kast

Steenuilen zijn kleine uiltjes op buitensporig hoge poten. Daarmee kunnen ze door het gras rennen, om op merelmanier regenwormen te grijpen. Steenuilen zijn vogels van rommelige erven. Ze broeden graag in boomholten (vooral in knotwilgen) en in vervallen schuren. Holle knotwilgen en vervallen schuren zijn er niet veel meer en de steenuilen hadden het nakijken. Ze gingen achteruit, tot uilenwerkgroepen overal nestkasten ophingen. In Friesland en Groningen kwamen die kasten te laat. Daar waren nauwelijks nog steenuilen. Behalve nestruimte was ook het voedselaanbod nijpend. Op het moderne platteland kunnen steenuilen niet genoeg vette keverlarven en veldmuizen vinden voor hun jongen. Maar in de Betuwe, Zeeuws-Vlaanderen, de Achterhoek, Zuid-Limburg en nog een paar streken gingen ze dankzij de nestkasten weer vooruit. Steenuiltjes zijn ook overdag wel te zien, bijvoorbeeld als ze op de nok van een schuur de omgeving bekijken.
Die nestkasten zijn voorzien van twee kamers met een schot ertussen. Steenuilen kunnen de broedkamer bereiken, steenmarters niet. Anders zouden de kasten vooral martervoer kweken.
Afgelopen lente maakten Rick Tibbe en Hans Gels van uilenwerkgroep de Katoelenkiekers in Wierden, Twente, een ronde langs de nestkasten. Sommige bleken bewoond, andere niet. Bij de familie Huisken was de kast bezet door een spreeuwenfamilie. De jonge spreeuwen schreeuwden moord en brand, want er zat een kat voor de kast. De kat kon geen kant meer op; haar kop zat muurvast geklemd in het ronde vlieggat! De uilenmannen belden de dames van de Dierenambulance Almelo, die dikke handschoenen aantrokken en het beest bevrijdden, met olijfolie als glijmiddel. ‘Deze kat doet dit in ieder geval nooit weer’, lacht Gels, ‘en we weten nu dat katten zo’n kast niet in kunnen.’