Uilen in de klimop
Vrienden van ons snoeven al een tijdje over ransuilen in een boom bij hun huis. Ik zag van de zomer een paar keer zo’n prachtige schim vliegen maar een slaapplaats heb ik al lang niet meer gezien. Voorheen wist ik een tuin met wel zestien ransuilen, maar het huis werd verkocht en de nieuwe bewoners kapten de bomen, om plaats te maken voor een tuinverlicht boeddhabeeld.
Zulke smakeloosheid gaat zelden gepaard met bekendheid over de wezens met wie we onze leefomgeving delen. En als dat benul er wel is, vindt men braakballen onder en poepsporen in de boom maar vies. Een in de schemer overzwevende schim die zacht ‘hoe’ zegt doet wellicht oeroude angsten opleven. En dan gaat de bijl in de boom.
Waar de uilen heen moeten? Steden en dorpen zijn juist hun laatste toevluchtsoorden. Uit de bossen zijn ransuilen om diverse redenen vrijwel verdwenen en op het platteland is nog minder van hun gading te vinden. Hun aantal keldert sinds een jaar of vijftig en wordt door Sovon Vogelonderzoek op zo’n twee- à drieduizend paar geschat, maar dat zou intussen wel eens een overschatting kunnen zijn.
Hoe dan ook: op naar vrienden die juist blij zijn met hun uilen. Vanuit hun woonkamer is de boom te zien, gehuld in een enorme klimop. Op de bank hangend ontdekken we al een ransuil, al vergt dat enig speurwerk, want met zijn bruin gevlekte veren valt hij in de schemerige klimop niet bepaald op. Meestal zijn naaldbomen in gebruik als slaapplaats, want daarin kunnen ransuilen zich ook ’s winters onzichtbaar maken. Klimop voorziet eveneens in die behoefte. We lopen om de boom en zien eerst niks, maar ontdekken dan toch steeds meer uilen, tot zeven toe. De meeste dutten, een enkele is klaarwakker met gespitste hoofdpluimpjes.
Het regent bij nul graden en we trekken ons terug op de bank, met één oog naar buiten gericht. Zouden we ze zien uitvliegen? Maar nee, de duisternis valt zonder schim.
(Natuurdagboek Trouw donderdag 21 januari ’21)