Tweetonig geratel in het riet

Nog steeds heb ik geen koekoek gehoord, geen wielewaal, geen nachtegaal. Ik kijk dagelijks hoopvol naar boven, of er al gierzwaluwen zijn. Wel zag ik nog net in april mijn eerste huiszwaluwen. Boerenzwaluwen vlogen vier weken eerder reeds door mijn blikveld.
Op 1 mei werkte een kleine bruine rietvogel zich uit de naad om zijn vrouwelijke soortgenoten in te lichten over zijn kwaliteiten als zanger en dus als vader. In de vogelwereld worden zang- en vaderschapstalent vaak met elkaar geassocieerd.
Overigens is ‘zingen’ een groot woord voor wat de vogel ten gehore bracht. Het was een eentonig of eigenlijk tweetonig geratel. De rietzangers en blauwborstjes die in zijn buurt hun baltsvluchtjes uitvoerden zongen veel gevarieerder en melodieuzer. Toch wordt deze jongen (alleen mannetjes zingen) ook onder de rietzangers geschaard; het is namelijk een sprinkhaanrietzanger.
Of wacht eens: de sprinkhaanrietzanger heet sinds een commissie zich erover boog geen sprinkhaanrietzanger meer, maar sprinkhaanzanger. Dat komt doordat de soort zich ook wel in vochtige struikgewassen en op verruigde graslanden met kniehoge pitrussen bevindt. Maar het exemplaar dat zich op 1 mei uit de naad werkte, zat in het riet.
Zijn geratel heeft wel wat van sprinkhaangetjirp. Nu tjirpt de ene sprinkhaan ander dan de andere, maar vooral de sprinkhaan die wekkertje heet komt in de buurt van de sprinkhaan(riet)zanger.
De zang van de sprinkhaan(riet)zanger lijkt op die van de in Oost-Europa voorkomende krekelzanger en ook op de zang van de snor. De snor is een rietvogel pur sang die wat lager ratelt dan een sprinkhaan. Hoewel een snor vaak aan een rietstengel hangt, verwijst zijn naam niet naar een hangsnor maar naar zijn snorrende zang.
De eerste sprinkhaanrietzangers komen eind maart al uit Afrika, dus ik ben laat met mijn ‘eerste’. Dat biedt hoop voor koekoek, wielewaal en nachtegaal. En gierzwaluw.
(Natuurdagboek Trouw donderdag 5 mei ’22)