Twee soorten andoorn
Toen ik 21 was, moest ik een slooppand uit en kreeg ik een woning met tuintje. Dat vulde ik met wilde planten uit de tuin van mijn ouders en uit het plantsoen. In de tuin van mijn ouders had ik als puber planten gezet, die ik uit het bos had geroofd. Roven mag niet, u moet het thuis niet nadoen, ik zal het ook nooit meer doen, maar dat zeg ik met de kennis van nu.
Toen ging het er heel anders aan toe. Eén van de wilde aanwinsten was moerasandoorn. Die leek een beetje op kattenstaart, maar had lila bloemen, geen roze. Het blad is gekarteld, het lijkt op brandnetelblad. De andoorns verspreidden zich gezwind, evenals andere soorten. Wie zich niet verspreidde, ging vanzelf ten onder, daar raakte ik aan gewend. Een rijtje getrouwen, waaronder moerasandoorn, verhuisde een paar keer mee.
De laatste keer dat moerasandoorn meeverhuisde, kwam er een gelijkend soort op. Rozer dan lila, maar minder roze dan kattenstaart. Een blik in het plantenboek gaf uitsluitsel: bosandoorn. Leuk, nu had ik twee soorten andoorn.
Ik had zelfs ontzettend veel twee soorten andoorn! Ik plukte een bosje voor op tafel. Dochter snuffelde eraan en trok een vies gezicht. Inderdaad, de bloemen stonken. Dat lag aan de bosandoorn. Die rook naar verregende hond, naar natte washand. Bah!
Van de week las ik in de natuurscheurkalender dat bosandoorn als bijnaam stinknetel heeft.