Trek bij de pier

Wie zeevogels wil zien, moet zich op zee begeven. Zonder schip kan dat op de zuidpier van IJmuiden, die ooit drie, inmiddels anderhalve kilometer in zee uitsteekt. Er is zand aangeslibd en opgespoten, een inpoldering die nooit in de krant heeft gestaan. Om zeven uur ’s morgens sjouw ik met oude vrienden die pier op, in de hoop op bijzondere zeevogels.
Met een straffe oostenwind in de rug wandelen we de zee in. Voor zeevogels heb je westenwind nodig, die ze naar de kust blaast, en geen oostenwind die ze van de kust wegblaast. Maar afspraak is afspraak en het wordt een zonnige dag, en al zien we weinig, we zullen vast wel één jager of pijlstormvogel zien. Jagers zijn roofmeeuwen van noordelijke rotskusten, pijlstormvogels zijn de noordelijke tegenhangers van albatrossen. Zulke zeldzaamheden zijn vooral in de herfst te zien, als vogels op trek gaan. Ze kunnen tijdens die tijdens de trek afdwalen.
De zon komt op, de wind wakkert aan, het is stervenskoud. We zien meeuwen boven zee, steenlopers en oeverpiepers op de pier en een jonge zeehond die niet zo fit lijkt. Er wiekt een dwergstern langs. Zanglijsters vliegen over. Die komen vast over zee uit Noorwegen.
We houden het twee uur vol. We zien drie bezienswaardigheden. Een slechtvalk en twee echte zeetrekkers: een jan van gent en een roodkeelduiker. Beide vliegen van links naar rechts, van zuid naar noord. Vogels trekken naar het zuiden, dat weet iedereen, die twee zijn de kluts kwijt. Geen jager, geen pijlstormvogel.
Wij lopen naar de duinen. Er is dan wel geen zeetrek, maar allicht dat er landtrek is. En trek in koffie.
(Natuurdagboek Trouw 3 okt. 2013)