Tafeleenden
In stadsvijvers en grachten komen ze ook wel, maar liever dobberen ze op grotere plassen, met weelderig begroeide oevers. Tafeleenden duiken daar naar dierlijke en plantaardige hapjes. Soms grondelen ze ook, net als wilde eenden. Dan strekken ze onder water hun nek naar de bodem, waarbij hun staart als een dobber uit het water steekt. Ze zijn vaak in gezelschap van kuifeenden, wilde eenden, smienten, futen en meerkoeten. Tafeleenden zijn herkenbaar aan hun oranje kop en zilvergrijze rug. De woerden tenminste. De vrouwtjes zijn bruin, ze hebben een saai verenkleed dat niet opvalt tussen de oeverplanten waarin ze broeden. Bij mensen zijn vrouwen meestal kleurrijker opgemaakt en gekleed dan mannen, bij eenden is dat meestal andersom. Tafeleendvrouwen lijken op kuifeendenvrouwen. Tafeleendwoerden lijken niet op kuifeendwoerden, kuifeendwoerden zijn zwart met witte flanken. En ze hebben natuurlijk een kuifje. Tafeleenden hebben geen kuifje. Tafeleendwoerden lijken meer op smienten. Met een verrekijker en vogelboek zijn al die eenden nu heel goed te zien en te vergelijken. Ze zien er op hun best uit, in deze tijd van het jaar, vooral als de zon ze beschijnt.
Tafeleenden broeden nu nog niet. Bij ons broeden ze trouwens maar weinig, zo rond de tweeduizend paartjes. De tafeleenden die nu met tienduizenden onze wateren bevolken, broeden grotendeels oostelijker. Als ze eind mei een nest met eieren georganiseerd hebben, houden de woerden het algauw voor gezien. Ze laten hun geliefde op en met de eieren zitten en vertrekken zelf vast weer naar de meren waar ze overwinteren, en die ’s zomers vol voedsel zitten. Samen met de andere kerels kunnen ze onbekommerd tafelen, terwijl op flinke afstand hun vrouwen voor de jongen zorgen.