Sturmia

Sturmia, noemde mijn vader de groenknolorchis. Het was één van de twee kostbaarste kleinoden die je op Schiermonnikoog kon vinden. De andere heette herminium, honingorchis. De laatste is er nu niet meer, de eerste wel. Hij heet nu geen sturmia meer, maar Liparis loeselii. Het is een pionierplant van jonge, vochtige, kalrijke, kale strandvlakten en duinvalleien. Strandvlakten en duinvalleien blijven nooit lang kaal, er komt van alles groeien. Eerst groenknolorchis, ogentroost, dwergzegge en een paar andere orchideeënsoorten. Daarna grotere grassen, kruipwilgen en duindoorns. En dan houden de groenknolorchissen het voor gezien. Dan verhuizen ze naar andere plekken, die net zijn kaalgeslagen door zee en wind. Dat doen ze via hun ragfijne zaad, dat overal heen waait, ook naar goede gronden.
Er zijn weinig plekken in Europa waar zee en wind het land ongehinderd door windsingels en dijken kaal mogen slaan. Op Schiermonnikoog mogen ze dat. Vandaar dat er groenknolorchissen staan. In een paar zandige duinvalleitjes en onder de duinenrij op het luchtig begroeide strand.
Er bloeien veel orchideeën op Schier, dit jaar. Bij de IJsbaan, langs de Reddingsweg, langs de Westerduinenweg, rond de Westerplas, in de Vuurtoren- en Hertenbosvallei; overal ziet het roze van de gevlekte duinorchissen, vleeskleurig van de vleeskleurige orchissen en wit van de moeraswespenorchissen. En geelgroen van de groenknolorchissen. Nou, valt mee, het is een bescheiden plantje en heel veel zijn er niet, het blijft een zeldzaamheid. Alle orchideeën zijn zeldzaam, maar de groenknolorchis is één van de zeldzaamste, ik denk in heel Europa. Ik was dan ook blij met de vondst van tientallen groenknolorchissen. Er bloeiden ook duizendguldenkruid, stijve en rode ogentroost en krielparnassia. Parnassia stond in de knop te dringen.
(Natuurdagboek Trouw 22 juli 2013)