Stoppelveld met oogstresten

Een tentje aan de bosrand, uitzicht over geoogste tarwevelden, daarachter een houtwal langs een hooiland. Vuurtje stoken, alleen het zwemwater ontbreekt, daarvoor moeten we tien kilometer rijden naar de Oostzee.
In Oost-Duitsland en West-Polen zijn de mensen niet stomverbaasd als je wild kampeert en fikkie stookt. Ze zijn verbaasder als je geen vuur maakt. Waarmee moet je anders muggen verjagen, waarop rooster je dan tosti’s en worstjes en waarin staar je beter?
Zolang de avondzon langs de bosrand strijkt, is er genoeg te staren. In Nederland ruimen we alles op, ploegen we na de oogst de stoppels onder en spuiten we er voor de zekerheid nog wat onkruidverdelger op. Dat kost meer dan het oplevert, maar het is wel zo netjes. Hier niet. Hier blijven oogstresten liggen. Vanuit de houtwal duiken er geelgorzen, kneutjes en klauwieren op. De eerste hoorden we al hun versie van Beethovens Vijfde zingen. De laatste zijn gemaskerde boefjes. Ze eten mestkevers en muizen, die ze voor de slacht aan doornen rijgen. Tussen de stoppels ritselen veld-, in de houtwal spitsmuizen. Mestkevers stommelen over de paden.
Een V-formatie grauwe ganzen zet de landing in. De hazen op het stoppelveld schrikken ervan. Drie reeën lopen voor ons langs, zoekend naar achtergebleven korrels. Als het schemert en we het vuurtje aansteken, vliegen er trompetterend drie kraanvogels over. Ook al liefhebbers van oogstrestjes, maïs vooral.
Als het vuur is uitgeknetterd, is het zo stil, dat het mysterieuze gejank van een bosuil oorverdovend klinkt. En de muis die langs de tent scharrelt vragen we of het ook wat zachter kan. ’s Morgens dienen zich weer nieuwe passanten aan…