
In september krijgt Nederland bezoek van trekvogels tijdens hun reis naar het zuiden. Vogels vinden hun weg op allerlei manieren. Vanuit de lucht volgen ze als kaartlezers lijnen in het landschap: kusten, rivieren, snelwegen. Maar ook buiten die routes du soleil kun je trekvogels tegenkomen. Midden in de stad snorren groepjes zangvogels over tuinen en cirkelen buizerds hoog in de lucht. ’s Nachts klinken fluitjes en roepjes van steltlopers. Sommige van die steltlopers rusten en eten overdag op plekken waar rust en voedsel te vinden is.
Het Lauwersmeer biedt rust en voedsel en ligt nog aan de kust ook. Het wemelt er van de steltlopers. Voor de kijkhut van Ezumakeeg scharrelen bontbekplevieren, kemphanen en strandlopers. Er waden bonte strandlopers, hun zwarte zomerbuik al wit geruid. Er stappen iets grotere krombekstrandlopers, met oranjeroze restjes van hun vurige zomerkleur. Er dribbelen ministrandlopertjes: kleine strandlopers en temmincks strandlopers. Ezumakeeg is een goede plek om die twee eens bij elkaar te zien. Ze zijn nauwelijks groter dan de kwikstaartjes die ook altijd graag langs modderige oevers scharrelen. Voor de meeste strandlopers moet je gek genoeg in moerassen of op het wad zijn, op het strand zie je ze minder.
Op de oever van het Lauwersmeer groeien grassen en goudknopjes tussen modderkluiten. Door de verrekijker blijkt iedere modderkluit een slapende watersnip te zijn. Watersnippen broedden ooit met vele in Nederland, maar zijn door mest en ontwatering verjaagd. In de herfst passeren Scandinavische snippen op weg naar Frankrijk. Ze hebben een plomp lijf met een lange snavel.
Ineens scheren alle steltlopers zich weg. Een havik jaagt voorbij. Alleen de snippen blijven zitten met hun schutkleur. De havik laat ze ongemoeid.