Steltlopers in slenk en strand
We volgen de grote slenk door de kwelder. De slenk slingert met vloed van Waddenzee naar Noordzee en met eb weer terug. Hij verspert de weg naar Willemsduin. We volgen de westoever naar het Noordzeestrand bij paal 12. De slenk loopt leeg, het wordt eb. Tussen witte oevers van ijs peuren steltlopers in het bevriezende slijk. Tureluurs, wulpen, watersnippen en bonte strandlopers. De slenk reikt tot ver op het strand. Het strand is hier begroeid als een soort toendra. Die wordt van het zandstrand gescheiden door jonge duintjes. Witte duintjes van zand met ijskristallen en blonde kuiven van winters helmgras.
Het zandige deel van het Oosterstrand is honderden meters breed. We lopen langs de waterlijn terug naar het westen. Zelfs op een druilerige dinsdag in november of februari kom je hier altijd wel een wandelaar tegen. Maar nu niet. Het is ook vreselijk koud. De zuidoosterbries bijt in onze wangen. Wel rijdt er soms een fourwheeldrive-auto. Sinds Schiermonnikoog Nationaal Park is, mogen er auto’s op het strand.
Terreinwagens, vrieskou noch wij met onze bivakmutsen lijken de drieteenstrandlopers te deren, die onbekommerd voor de branding heen en weer rollen. Ze wroeten fanatiek in het natte zand, er moet van alles te eten zijn. Een drieteenmeeuw vliegt over. Beide drieteenvogels missen de vierde, achterwaartse teen.
Over zee vliegen linies rotganzen en eidereenden. Twee eiderwoerden liggen dood op het strand. De een is verstrikt in een stuk nylon visnet, van de ander is alleen de kop en wervelkolom over. Ook vinden we twee dode zeekoeten, zonder nylon.
We naderen een groep waadvogels. Het blijken zo’n zestig zilverplevieren te zijn. In de vlucht laten ze hun gitzwarte okselvlekken zien.