Staartmezen
Afgelopen tijd zag ik regelmatig staartmezen, ook in mijn tuin. Meestal gaat dat zo: er naderen bescheiden piepjes, alleen te horen voor wie buiten loopt, jonge oren heeft of zijn middelbare oren spitst. Ik spits mijn middelbare oren en kijk omhoog. Daar zie ik een donzig bolletje met een lange staart, een vliegende lolly, zoals ik geloof Koos van Zomeren ze als eerste noemde. En dan nog één en nog één en soms wel een dozijn. Even zijn ze overal, maar ze zijn altijd zo weer vertrokken, want ze zijn altijd onderweg. Zelfs met vetbollen zijn ze niet tot een langer verblijf te verleiden.
Het kunnen families zijn van vorige zomer, uitgebroed in een holle, hangende bol van mos, maar het kunnen ook wintergasten zijn uit Scandinavië. Misschien zijn er dit jaar wel meer Scandinavische staartmezen dan andere jaren. Ik weet dat niet zeker, maar er worden me meer staartmezen gemeld met witte kop dan andere jaren, en ik zag zelf ook witkopstaartmezen en die witgekopte vliegende lolly’s komen allemaal uit Scandinavië. De gewone staartmezen, met donkere strepen over hun kop, kunnen overal vandaan komen.
Die donkere kopstrepen zijn bijna zwart. Ze beginnen boven de kraaloogjes en waaieren via een zwarte nek uit in een paarse bovenrug. Schitterende beestjes!
Bij witkopstaartmezen glinsteren die kraaloogjes in een volkomen witte kop. Die staartmezenkoppies kunnen kogelrond zijn en als ze helemaal wit zijn, lijken de vogels van voren wel sneeuwuiltjes op kabouterschaal. Ze zien er koddig uit en het zijn ook vriendelijke vogeltjes. Als één staartmees ergens blijft dralen, bij een vetbol bijvoorbeeld, wacht de rest in de buurt op de achterblijver. Het zijn sociale dieren en ze houden voortdurend vocaal contact. Dat gezellige gekwetter ontlokte ik geloof Hans Dorrestijn ooit de wens in een staartmees te reïncarneren. Misschien was hij in een vorig leven ook wel een staartmees.
(Natuurdagboek Trouw donderdag 7 februari ’19)