Spreeuwentijd

Het is spreeuwentijd. Het is altijd spreeuwentijd. Maar nu zijn er meer spreeuwen dan anders. De jonge generatie vliegt mee en er zijn spreeuwen bijgekomen uit Scandinavië en Rusland.
Ik was bij iemand op bezoek en door het raam keken we naar een zwerm spreeuwen die telkens langsvloog. Ze lieten zich in een glijvlucht in de kruin van een lijsterbes ploffen. Andere verlieten de boom uit de zijkant en zo kreeg je een perpetuum mobile van snoepende spreeuwen.
Schitterend.
In zonnig nazomerweer zingen spreeuwen zachtjes voor zich uit. Dat geneurie is bekender van merels, maar spreeuwen neuriën vaker. Een fijn geluid, spreeuwen kunnen zingen als geen ander. Zelfs als ze in een groep bakkeleien over wie welke slaapplaats mag, klinkt het gekrakeel als een sprankelende bergbeek. Daarbij hebben ze ook nog een zwartglanzend verenkleed met glinsteringen in groen en paars.
Spreeuwenzwermen kolken door de avondlucht en strijken neer voor de nacht. Ze slapen in rijen op takken of elektriciteitskabels. Overdag schuimen ze in wijdbeense tred grasvelden af op zoek naar larven. Als mensen in de buurt zijn, maakt hen dat weinig uit, ze weten dat mensen meestal ongevaarlijk zijn. Als mensen zich voortbewegen, hoeven ze niets te vrezen. Staan mensen stil, dan verdient dat aandacht. Kijken mensen hen aan, dan is het oppassen geblazen. Wijzen mensen naar hen met hun vinger of camera, maak dan dat je wegkomt, het kan een geweer zijn.
Bijna alle vogels houden je in de smiezen, maar spreeuwen zijn er goed in. De Engelse biologe Julia Carter uit Bristol heeft dat wetenschappelijk onderzocht. Als mensen naar etende spreeuwen kijken, eten die veel minder dan wanneer mensen de andere kant op kijken.
(Natuurdagboek Trouw 25 okt. 2013)