Spreeuwen onder de pannen

Sinds februari wonen er twee spreeuwen in mijn tuin. Nou ja, eigenlijk in de platanen naast mijn huis. De platanen staan op gemeentegrond, het zijn openbare platanen, ze zijn van iedereen. Maar ze werpen hun schaduwen op mijn huis en tuin, en ze bedelven tuin, tegels en trottoir in de herfst onder die grote knisperende bladeren, die langzaam verteren, tot in de volgende zomer dwarrelen ze rond. Dus horen die bomen erbij, wat de tuin betreft. En de spreeuwen daarmee ook.
Altijd zaten ze daar, pruttelend, keuvelend, jubelend en klepperend. Ooievaars zijn bekend om hun snavelgeklepper. Dat spreeuwen klepperen, is minder bekend. Maar ze doen het veel. Ik zit graag buiten en geniet dan van het spreeuwengezelschap.
Ik rommel wat in de tuin en hoor geen spreeuwen. Ik besef dat ik ze al een tijdje niet hoor. Ze zitten vast op de eieren of jongen. Ik kijk op naar hun stek in de hoge twijgen van de dichtstbijzijnde plataan. Ze zitten er niet. Maar hé, daar komt er één aanvliegen met volle mond. Er puilt iets uit zijn snavel. Een larve of worm. De spreeuw zeilt op zijn driehoekige vleugeltjes zonder aarzeling naar mijn dak.
Er broeden spreeuwen onder mijn dak! Ik klim meteen naar de zolder, waar zoon zijn slaapkamer heeft. Daar klinkt bij vlagen de merkwaardige bedelroep van een nest vol jongen. Het is een mix van tjirpen, sissen en rammelen.
‘Er zitten spreeuwen onder de pannen boven jouw kamer’, zeg ik tegen zoon.
‘O, ik dacht al, wat is dat voor geluid? Ik word er ’s morgens vroeg wakker van.’
Nu hij weet dat het spreeuwen zijn, is het geen griezelig geluid meer.
(Natuurdagboek Trouw 13 mei 2014)