Sporen op het wad

Sporen op het wad

Alikruik. Foto Koos Dijksterhuis

Tijdens het wadlopen valt mij een spoor in het slijk op. Het is een smal spoor, anderhalve centimeter breed, en ligt als een ondiep geultje op de drooggevallen zeebodem. Alsof er een balletje gerold heeft. Na een tijdje zie ik meer van die sporen en weldra zie ik degene die ze achterlaat.

Het is een vrij rond wezen, maar beslist geen balletje. Het is een klein, bol slakkenhuis met een punt. Ik dacht dat alikruiken zich koest hielden als ze droogvielen. Ze zitten altijd op een harde ondergrond: basaltblokken van dijken en steigers, meerpalen, oesters. En als ze al eens door een golf losgeslagen op het droge belanden, zouden ze hun sluitklep wel sluiten. Maar deze niet. Hij schuift voort over de zeebodem rollen, die weliswaar nat en zompig is, maar niet onder water staat. Van stevige ondergrond is al helemaal geen sprake, integendeel, het is zacht slijk.

De alikruik is ongetwijfeld aan het grazen. In het natuurbeheer lijkt het tegenwoordig alleen maar te gaan om grote grazers, maar wie kleine grazers niet eert, is de grote niet weerd. Als je ziet hoe rupsen een plant of boom kunnen kaal grazen, daar kan dat moderne scharrelvee wat van leren! Alikruiken grazen geen planten of boomblad, maar algen. Ze schrapen algen van de rotsen en blijkbaar ook van de zeebodem. In de Soortenbank lees ik dat alikruiken tot zestig meter diepte voorkomen en dat ze behalve op rotsen en stenen ook over zand en slib kruipen.

Weer wat geleerd, zou Dingeman zeggen.

Alikruiken moeten golfslag kunnen doorstaan en hebben daarom een dik, oersterk slakkenhuis. Ze heten ook wel kreukels, en ze worden voor consumptie geoogst in de kreukelzone van de kust. Ik heb wel eens alikruiken gegeten. Met een cocktailprikker wurm je dan het gekookte spiraalvormige lijfje uit de schelp. In Bretagne serveren ze er een kromme speld bij. Een heel gepruts voor een minihapje. Ik laat ze liever grazen.

(Natuurdagboek Trouw vrijdag 19 oktober ’18)

DELEN
Reacties zijn gesloten.