Spin in het web

Het Fochteloërveen zindert in de zon. Geen zuchtje wind, geen wolkje. Het lijkt wel zomer. Maar de bosrand krijgt al een herfstkleurtje, er groeien paddestoelen onder de bomen, de lage zon zet de naaldbomen en berken in vochtig herfstlicht, kieviten wolken over in najaarsgroepen. En tussen de vergeelde pollen pijpestrootje hangen spinnen roerloos in hun al even roerloos hangende spinnenwebben.
Overal spinnenwebben. Kruisspinnen, viervlekwielwebspinnen (snel uitspreken!), strekspinnen, wespspinnen en nog tientallen andere soorten spinnen verheugen zich in een onverwachte schranspartij, een toetje van de zomer. Dankzij de warmte zijn er insecten zat, die wel heel behendig moeten manoeuvreren om alle webben te omzeilen. Tussen jonge berkjes zijn draden gespannen. Sterke draden, van soms wel twee meter lang, die strak staan tussen twee kromgebogen berkjes. Hoe speelt een spin dat klaar? Vorige week stelde een lezer me die vraag en iedere herfst wordt die vraag wel gesteld. Een spin laat haar eerste draad met de wind mee wapperen, tot ie ergens aan blijft hangen. Dan is het een kwestie van aantrekken en de brug is geslagen. Nog een paar stevige draden als fundering en de spin kan de spaken van het wielweb weven. Daarna cirkelt zij vanuit het centrum, de vangdraden wevend. Een verfomfaaid web verwijdert de spin door het cirkelend op te eten. Dat gaat verrassend snel. Spinnen schrokken.
Een spin hangt ondersteboven in het midden van haar web, of verstopt zich in de buurt tussen de bladeren of in een spleet. Via een draad houdt ze contact met haar web. Als er een insect aan blijft hangen, voelt ze de trillingen en snelt ze toe.