Soorten en rassen

Dat Noach geen kangoeroes op zijn ark had, omdat het bestaan van Australië nog niet bekend was, was tweehonderd jaar geleden een vreselijk dilemma voor gelovigen. Hoe konden kangoeroes bestaan als ze niet gered waren? Nu brengt dat geen gelovige meer van zijn stuk. Dat moeten we gewoon niet zo letterlijk nemen. Door onmogelijkheden in het geloof te negeren, niet letterlijk te nemen of naar wens aan te passen, blijkt een schepper zelfs best te combineren te zijn met evolutie. Niets is zo plooibaar als de waarheid.
Tegenwoordig twijfelt bijna niemand er nog aan dat er binnen een plant- of diersoort variatie bestaat, dat veel eigenschappen erfelijk zijn en dat je, door selectie op bepaalde eigenschappen, soorten kunt ‘veredelen’.
In Darwins tijd was dat anders. In Het Ontstaan van Soorten schrijft hij dat bijna niemand kon geloven dat alle hondenrassen varianten van dezelfde soort waren. Nee, elk hondenras stamde af van een andere, wilde soort. Blijkbaar hadden er in Groot-Brittannië tientallen wilde hondensoorten gelopen, die nooit door iemand waren opgemerkt. Dat gold voor alle huis- en landbouwdieren. Renpaard en trekpaard dezelfde soort? Onmogelijk.
Dat mensen Gods schepping zouden kunnen verbeteren was een verderfelijk idee, want dat impliceerde dat God prutswerk had geleverd. Dat soorten in de natuur onder invloed van omgevingsfactoren zouden veranderen, was helemaal godslasterlijk.
Mensen hadden al millennia planten en dieren veredeld, maar dat gebeurde onbewust. Je eet de zoetste pruimen en spuugt die pitten uit bij je zomerkampeerplek waar later zoete-pruimenbomen groeien. Je houdt de braafste honden, die puppy’s krijgen.
Darwin fokte duiven en selecteerde op bepaalde eigenschappen. Selectie gebeurt in de natuur ook. Dat eerste erkent iedereen, maar natuurlijke selectie is na 161 jaar nog steeds omstreden. Zo plooibaarheid is de waarheid nou ook weer niet.
(Natuurdagboek Trouw vrijdag 10 juli ’20)