Slakken te land en te water

Bert Jansen verzamelt van alles, maar vooral zeeschelpen, zoetwaterschelpen en landslakken. Bert neemt me mee op slakkenjacht. Hij heeft een zeef aan een stok gebonden en haalt deze slakkenval door een sloot. Ik zie niets, maar Bert ontdekt een riempje, een pisidium en een te water geraakt landslakje. Er is een loep nodig om de schoonheid van de schelpdieren op waarde te schatten. Met vijf millimeter doorsnee blijft het riempje deze middag één van de grotere vondsten. Een riempje is een plat, rond schijfje. De windingen zijn smal en doen het slakkenhuisje lijken op een strak opgerolde broekriem. Dat heb ik uit Berts boek Kruipende huisjes , zelf had ik het nog niet bedacht. Het zou het riempje zijn van een minikabouter met een wespentaille. Er zijn vele soorten kleine, platte horentjes, de bekendste is de vier centimeter grote posthoornslak die je soms ziet drijven. Maar de meeste zijn piepklein en lijken op elkaar. ‘Valt mee hoor’, vindt Bert, ‘het riempje heeft als enige een navel, kijk maar.’ Ja zeg, door de loep wordt in het midden een kuiltje zichtbaar.
Jarenlang heeft Bert de natuurgebieden van Oostelijk en Zuidelijk Flevoland doorkuist met zijn slakkenzeef en loep. In april verscheen zijn inventarisatie van water- en landschelpdieren in die polders. Het is een prachtig boek met verspreidingskaartjes en foto’s van de kleinste schelpdiertjes. Bert is 62 en werkte bij Rijkswaterstaat maar ging vorige week met pensioen. Nu denkt hij dat hij zeeën van tijd krijgt voor een inventarisatie van de Noordoostpolder.
In de slakkenzeef zit een tweekleppig weekdiertje met schelpjes van vier millimeter: een Pisidium. Pisidiums zijn erwtenmossels, alleen onder een microscoop van elkaar te onderscheiden aan het slotje tussen beide kleppen en dan nog niet gemakkelijk. Ze graven zich meestal de modderbodem in, maar sommige leven op de bodem of tussen waterplanten en er zijn weer andere in sloten die soms droogvallen.
Zevend lopen we het Wilgenreservaat in, onderaan de Knardijk in Zuid-Flevoland. Dit bos is spontaan opgekomen en behalve een slingerpad uitstippelen hebben mensen er nooit ingegrepen. Wandelaars komen niet in de verleiding buiten dat pad te struinen, want het is gemaaid in de dichte ondergroei van brandnetels. Er zingt een nachtegaal als Bert weer een stuk schors omdraait. Stukken schors zijn geliefde woonplaatsen van slakken. Er komen dikke en kleine naaktslakken te voorschijn, die het daglicht niet goed verdragen. Leuk zijn de jachthoornslakjes, de agaatslak en vooral de haarslakjes. Bert wijst en als je heel goed door de loep kijkt, zie je dat het schelpje een vlassig ringbaardje draagt. Ook de half doorschijnende plompe dwergslak mag er wezen. De grote diepslak die Bert uit een sloot opvist, is prachtig maar niet groot.
‘Warempel, kijk nou, dat is echt leuk’, zegt Bert ineens. ‘Een korfslak!’ Korfslakken zijn beroemd geworden dankzij de zeggekorfslakken die vergeefs probeerden de A-73 tegen te houden. Slakken en snelverkeer vormen geen goede combinatie. Korfslakken zijn piepklein. Zo kan de dikke korfslak uitbuiken tot maximaal 1,4 millimeter. Het exemplaar dat Bert ontdekt is een dwergkorfslak, een speldenknop die onder de loep toch de herkenbare korfslakkenvorm verraadt, als een opgerold deegpasteitje.
Al is de dwerg de minst zeldzame van de vijf soorten korfslakken in Flevoland, algemeen is hij niet. Hij redt het alleen in een kalkrijke omgeving. Voor weekdieren met een uitwendig skelet van kalk lijkt een kalkrijke omgeving nooit verkeerd, maar korfslakken zijn daar extra kien op.
Morgen laat Koos Dijksterhuis dia’s en een korte film zien over drieteenstrandlopers en zijn reizen in het kielzog van die vogels naar Groenland, IJsland, Mauretanië en Ghana. Hij signeert er zijn boek Een Groenlander in Afrika. Zondag 13 juni 2010, aanvang 13:30, kasteel Groeneveld, Baarn, toegang € 4,-.