Slakjes op het wad
Op het wad leven wadslakjes. Klinkt logisch, nietwaar? De eerste wadslakjes die ik in mijn leven zag, lagen op het Noordzeestrand van Schiermonnikoog. Toen ik acht jaar was, kreeg het schelpen zoeken mij in de ban en werd ik een jager-verzamelaar, of een verzamelaar dan toch. Als kind had ik een onvoorstelbaar leervermogen en algauw wist ik vijftig soorten schelpen uit elkaar te houden. Jammer dat ik niet ook vijftig talen heb geleerd.
Langs de waterlijn liet de zee veldjes gruis achter. Ik legde het gruis onder de loep. Behalve uit schelpenscherfjes bestond het uit niet-gruis, zoals zandkokerwormen, goudkammetjes, minislakkenhuisjes en kabouterklepjes van als baby overleden schelpdieren, en schelpen van kleine soorten. Onder de laatste bevonden zich muizenkeutels en wadslakjes. Muizenkeutels, Bittium reticulatum in wetenschapslatijn, zijn langwerpige slakkenhuisjes met een scherpe punt, ze zien eruit als miniversies van penhorens.
Wadslakjes zijn nog kleiner, maar iets boller en breekbaarder. Duidelijk schelpen van zachtere bodems dan de muizenkeutels uit de Noordzee. De wadslakjes waren uit de Waddenzee meegevoerd met de ebstroom. Later ontdekte ik dat wadslakjes veel talrijker waren aan de wadkant van het eiland. Klinkt logisch, nietwaar?
Als we wadlopen, zien we ze over het wad kruipen: wadslakjes, van ooghoogte bezien stipjes op de bodem. Als we hurken, zien we dat ze heuse miniatuur-slakkenhuizen op hun ruggetjes meetorsen.
Verderop scharrelen bergeenden. Dat zijn grote eenden, wit met zwart, donkergroen en oranjebruin en een vuurrode snavel. Ze waggelen in paren over het wad: hier een paar, daar een paar, nog een paar. Ze eten wadslakjes. Die slikken ze zonder te kauwen door, om ze in hun maag te vermalen of verteren. Maar sommige ontspringen de dans en worden levend uitgepoept. Die lopen butsjes op in hun huisje, die onder een loep te zien zijn.
(Natuurdagboek Trouw maandag 29 oktober ’18)