Sla bij de muur
In de herfst haakt de ene na de andere laatbloeier af. Wie het in mijn stadstuin dapper volhoudt, is muursla. Het is een klein plantje met ook voor een kleine plant minuscule bloempjes, hoewel, ze zijn toch wel een centimeter in doorsnee. Het zijn gele sterretjes op warrige stengels met bladeren die door botanici “liervormig” worden genoemd.
Op internet vind ik een opmerking over muursla van Willemien Troelstra, die de bladvorm associeert met de vorm van bastions rond vestingsplaatjes. Zulke uitstulpingen op hoeken van de stadsmuur maakten het mogelijk een belegeraar in de rug te schieten. Ik woon in een hoekhuis en op de hoek van dat huis staat deze muursla. In de schaduw, op een vrij kalkrijke plek tussen de stenen naast het schelpenpaadje, vlakbij de muur. Soms trek ik wel eens wat groen tussen de stenen uit maar deze muursla wist aan dat lot te ontkomen.
De plant doet zijn naam eer aan, en niet alleen qua groeiplaats. Muursla is zoals veel andere planten eetbaar, maar wordt zoals veel andere planten niet door mensen gegeten. Gekookt blijft er van het plantje ook weinig over, maar het zou door de sla kunnen. Het smaakt een beetje bitter. Het op muursla lijkende akkerkool is lekkerder en ook als stamppot aan te bevelen. Akkerkool heeft behaarde balderen. Voor wie sla wil, kan zandkool uitkomst bieden. Zandkool is wilde rucola.
Muursla groeit in steden in stegen en binnenplaatsen tussen de stenen door. Ook in vochtige, donkere loofbossen is de plant te vinden, in de schaduw op vruchtbare grond. Waarschijnlijk is het van oorsprong een bosplant die in steden een redelijk alternatief vond. Muursla kan een halve, soms zelfs een hele meter hoog worden. Maar zowel in steden als in bossen blijft de plant vaak klein en zelfs als ze groot zijn moet je er oog voor hebben, anders zie je de sprieterige planten met zijn bescheiden, gele muurbloempjes zomaar over het hoofd.
(Natuurdagboek Trouw woensdag 2 oktober ’19)