Seks tegen virussen

Nederland siddert voor de gemeenschappelijke vijand met de koninklijke naam. Onze maatregelen kunnen de opmars van de ziekte niet stoppen, maar wel vertragen. Dan hoeft niet iedereen tegelijk naar het ziekenhuis, en smeren we de epidemie over langere tijd uit. De verwachting is dat mensen die van de kwaal genezen, of er geen last van krijgen, immuniteit verwerven en niet meteen weer voor de bijl gaan.
Het virus probeert op slinkse wijze de cellen van zijn gastheren en -dames, ons mensen dus, binnen te dringen en zich daar te vermenigvuldigen. Ons immuunsysteem moet de ongenode gasten herkennen en ze buiten de cel houden. De indringers zullen manieren zoeken om het immuunsysteem te ontwijken of om de tuin te leiden.
Sommige mensen worden doodziek van het virus, anderen merken er niets van. De variatie tussen mensen is groot. Stel nou dat wij ons ongeslachtelijk zouden voortplanten. Dat zou sneller gaan dan het omslachtige gehannes in bed. Het gevolg zou zijn dat we genetisch eenvormig waren, en allemaal sprekend op elkaar zouden lijken. Als één van ons dan vatbaar voor dit of een ander virus zou zijn, dan zouden we allemaal vatbaar zijn, ziek worden en misschien doodgaan.
De wapenwedloop tussen gastheer en ziekmaker was volgens veel biologen de oorzaak van het ontstaan van seksuele voortplanting. Door het erfelijke materiaal van de ouders niet slechts te kopiëren, maar van twee ouders te mixen, kregen virussen het moeilijker de sleutel tot het gevarieerde en veranderlijke immuunsysteem te vinden.
Dat was kennelijk zo’n enorm voordeel, dat er een vorm van voortplanting door kon ontstaan, die de voortplantingscapaciteit halveerde. Voor geslachtelijke voortplanting is immers een tweede geslacht nodig als zaaddonor, terwijl voor seksloze reproductie één geslacht volstaat. Waar eerst iedereen zich in haar eentje kon voortplanten, zijn er nu twee nodig voor nageslacht.
(Natuurdagboek Trouw vrijdag 20 maart ’20)