Salamanders te water
Salamanders kruipen onder de boomstronken en stenen uit, waar ze zich in de winter schuil hielden. Ze zien er eerst nog slapjes uit, maar knappen zienderogen op. Het zijn kleine watersalamanders. Ik vraag me af hoe ze in de sloot langs onze wijk kunnen overleven, want die sloot staat stijf van de vis. Salamandereitjes en – larven moeten een voedzaam hapje voor die vissen zijn. Ook leven er geelgerande waterkevers met hun larven en libellenlarven – allemaal onverzadigbare vreetzakken. Kikkers zijn er na hun glorieuze periode van rond tien jaar geleden ook zo goed als verdwenen. Toch is dat het enige water in de buurt en de salamanders zullen er wel hun eitjes leggen. Hun larven eten trouwens ook vlees, en niet alleen watervlooien maar ook jongere soortgenootjes. Babysalamanders verschijnen uit het ei met kant en klare voorpootjes. Ze groeien, als ze niet worden opgegeten, twee maanden en sjouwen dan het land op. Naar het water keren ze alleen terug om te paren en te paaien, maar pas na twee jaar zijn ze geslachtsrijp. Watersalamanders zouden beter landsalamanders kunnen heten.
Als ze te water gaan, gaat er uitgebreide hofmakerij aan de geslachtsdaad vooraf. Leggen padden en kikkers hun eitjes in het water waarna het mannetje er zijn zaad over laat vloeien, salamanders doen dat anders. Het mannetje legt zijn zaad op de bodem in een handzaam pakketje, een spermatofoor. Het vrouwtje wurmt het vervolgens in haar schede. Je zou het zelfbevlekking kunnen noemen. Ze legt de bevruchte eitjes vervolgens op blad van waterplanten. Ze vouwt en plakt het blad dicht tot een kamertje. Elk eitje legt ze apart, het kunnen er honderden zijn.