Sabelsprinkhen
We wandelen in het Oost-Groninger Oldambt langs een plas waarin kokmeeuwen, tureluurs, kieviten en kluten rondwaden. We bereiken een bosrand. We willen het bos niet in, we willen om de plas heen, maar dan moeten we hetzij door de ruige oevervegetatie struinen van riet, wilgenroosjes en speerdistels, hetzij door de weilanden. De oevervegetatie lijkt nauwelijks doordringbaar en is verboden terrein. Natuurgebied. Er zijn, in weerwil van het vrijblijvende gemopper op natuurbeheerders, nauwelijks nog afgesloten natuurterreinen. Bijna alles is opengesteld. De beheerders zijn minder bezig met natuurbeheer dan met het organiseren van excursies en doemiddagen. Als er dan een gebied is afgesloten, kun je er zeker van zijn, dat er een goede reden voor is. We vinden het risico op verjaging van die kluten en tureluurs al voldoende reden ons aan de regels te houden.
De weilanden dan? Koeien, sloten, prikkeldraad. Boeren willen geen mensen op hun land. Laat maar, we volgen het pad, dat in een jong loofbos verdwijnt. Aan de bosrand bloeien honingklavers en speerdistels. De honingklaver leeft van de koevinkjes: kleine, donkere vlinders. Op de speerdistels zitten koolwitjes, veel groter en witter.
In het bos is een open plek met gras en kruiden tot kruishoogte. Iets tjilpt er luid en zoemend. Er fladderen vlinders, er kruipen kevers, er springen sprinkhanen. Een sprinkhaan beklimt een halm. Het is een vrouwtje, met een brede, kromme legboor: Een sprinkhen dus.
Geblader en gezoek en navraag op waarneming.nl leert dat het een greppelsprinkhaan is. Greppelsprinkhanen zijn middelgrote sabelsprinkhanen, groen met zwart, bruin en geel. Ze lijken op heidesprinkhanen, maar leven in lang gras. In Oost-Groningen zijn ze algemeen. Het insectenboek zegt dat ze aanhoudend zoemen.