Rozenkransje
Op Schiermonnikoog kijk ik of de rozenkransjes bloeien. Ze bloeien. Zowel de witte mannetjes als de roze vrouwtjes bloeien met tientallen. Rozenkransjes zijn kleine composieten, ruim een decimeter hoog. Ze groeien in de duinen. Op Schier althans. En ergens bij Bergen. Maar verder nergens meer. Nou ja, er is nog een enkele groeiplaats met alleen mannetjes of alleen vrouwtjes. En die gaan een keer dood. Voor de lange termijn is zaad nodig en dat komt er alleen als er vrouwtjes zijn en op z’n minst één mannetje. Je zou toch wat stuifmeel van de mannetjes overbrengen naar de vrouwtjes. Maar dat is taboe in natuurbeherend Nederland. We plaggen, maaien, snoeien, hakken en trekken, we vervoeren zaden aan onze schoenen, broeken, honden en caravanmatjes, we rukken bevers, otters en korhoenders aan, we zetten koeien en paarden uit, maar een toefje stuifmeel verplaatsen? No way.
Rozenkransje klinkt katholiek, maar ik geloof niet dat de naam een religieuze betekenis heeft, al wordt er wel een magische werking aan het plantje toegekend. In huis opgehangen zou het tegen blikseminslag beschermen. Er zouden te weinig rozenkransjes zijn voor de bescherming van één gehucht.
Vijftig, honderd jaar geleden waren rozenkransjes algemeen. De mensen plukten er bossen van. Van de roze vrouwtjes vlochten ze kransen voor op het hoofd: rozenkransjes.
Op Schier bloeien nu tientallen. Ze gedijen goed op de afgeplagde duinen. Er is met de inwaaiende en -regenende fosfaten wel jaarlijks ingrijpen nodig. Anders overwoekeren duinbramen het rozenkransjesgebied weer. Natuurmonumenten wil dat openhouden overlaten aan grote grazers. Grote grazers, het grote geloof van het natuurbeheer. Ze knabbelen hier, ze poepen daar. Als ze onderweg de rozenkransjes maar niet vertrappen.