Roofvlieg met prooi
De vlieg op de foto zit op de tuintafel. Het eerste wat me opvalt is zijn kop die grotendeels uit twee bolle ogen bestaat. Hij lijkt daarmee op een futuristisch ruimtewezen. Tussen die ogen steekt een antenne uit naar boven en een snavelachtige punt naar beneden. Geen puntneus maar een puntmond.
Tussen de ogen heeft de vlieg een paar hulpoogjes en verder vallen de haren op. Met zijn antenne en die haren zal de vlieg vast van alles detecteren. Hooggevoelige beestjes zijn het, met meer zintuigen dan mensen. (En dan noemen mensen zichzelf de kroon op de schepping.)
Met dat stompe achterwerk lijkt het me een mannetjesvlieg. Hij heeft, zoals alle vliegen, twee vleugels. De meeste insecten hebben er vier. Bij kevers zijn er twee als schild in gebruik, bij vliegen zijn er twee gekrompen tot stompjes. Dat gelige stipje op zijn zij is een restje vleugel.
Dit is een roofvlieg, en wel een bosrandroofvlieg, een ook in tuinen algemene soort. Met die puntmond prikt zo’n vlieg een gaatje in zijn prooi. Hij spuit er een verdovingsmiddel en een verteringsmiddel in, waarna de prooi verandert in vloeibaar voedsel. Roofvliegen hebben geen kiezen, dus dat is een praktische oplossing.
Op de foto wacht de vlieg tot zijn prooi, een bladluisachtig diertje, opslobberbaar is. Het ziet eruit alsof de prooi zich koestert in de warme aandacht van een grote vriend, beschermheer of verzorger. De warme aandacht is er ook wel, maar niet met vriendschappelijke intenties.
De bosrandroofvlieg is geen heel grote roofvlieg, ik zie soms veel grotere. Ze hebben vaak wel een vergelijkbare vorm, met bolle ogen, een antenne en een zuigsnuit. En hoewel ze er ondanks hun beharing niet bepaald aaibaar uitzien, zullen roofvliegen een mens hooguit prikken of bijten als die mens ze hinderlijk beetpakt. Zolang ze bladluizen en bijvoorbeeld huisvliegen te grazen nemen, zou menig mens ze zelfs nuttig noemen.
(Natuurdagboek Trouw maandag 4 juli ’22)