
Als nu één vogelsoort massaal door Nederland trekt, is het de roodborst wel. Overal zijn roodborstjes te horen en te zien. Het horen en zien vergaat je, zou ik haast schrijven, maar zo is het niet, want wat zijn ze mooi. Met hun vurige, oranjerode borst vallen en vlammen ze op in de lage herfstzon. Ook hun liedje is mooi – het is een verlegen liedje, het klinkt ingetogen en bescheiden, maar valt toch op omdat het in ieder bos en park gezongen wordt, waar nu weinig vogels zingen.
Uit Noord- en Noordoost-Europa zijn roodborstjes aan komen vliegen. Als je als zo’n klein vogeltje over zee vliegt, en je krijgt land in zicht, dan wil je wel landen. De waddeneilanden zijn dan ook vergeven van roodborstjes. Als je ergens op een duin gaat zitten, zie je weldra overal beweging. Lijsterachtigen bovenin de struiken, roodborstjes onderin de struiken, in het gras, op een paaltje of een draad. Schuw zijn ze niet, ze komen dichtbij en zijn goed te zien.
Veel roodborstjes blijven hier ’s winters, veel reizen verder door naar het zuiden. Een roodborst-cliché is dat het roodborstje in de achtertuin dagelijks een ander individu is. Alle roodborstjes zouden op doorreis zijn en na een dag verder trekken. Ik heb daar nooit bewijs voor gezien. Waarschijnlijk krijgen de roodborstjes die in Nederland broeden, gezelschap van noordelijker roodborstjes. Het wordt hier dus druk, te meer daar er ’s winters minder insecten te eten zijn. Een deel van onze broedvogels zal daarom wel afzakken naar Frankrijk. En er zijn ook vast noorderlingen, die de drukte hier overslaan en zelf doorvliegen naar het zuiden.