Poserende zwarte specht

Met ons tienen liepen we drie uur door een enigszins druilerig bos bij Spier. Die druilerigheid had twee voordelen: er waren geen andere mensen en de twinkelende druppels en het felgroene, vochtige mos zorgden voor een sprookjesachtige sfeer.
Die sfeer werd nog sprookjesachtiger door de roffels van spechten. Dat waren grote bonte spechten: zwart, wit en rood, met de omvang van een spreeuw. Mooi, maar we kwamen voor zwarte spechten. Naar aanleiding van een publicatie door spechtenonderzoeker Willem van Manen in De Levende Natuur leidde ik lezers rond in een voor zwarte spechten kansrijk bos. Als auteur van het boek De zwarte specht ben ik veel met Van Manen op stap geweest om zwarte spechten te bestuuderen.
Een kansrijk bos voor zwarte spechten wil zeggen: grove dennen en andere naaldbomen om in te eten, met clusters beuken om in te broeden. Vooral in dode naaldbomen zijn mieren en keverlarven te vinden. En levend beukenhout is hard van buiten, maar zachter van binnen. Een zwarte specht hakt daar met zijn grote hamersnavel een hol van een halve meter in.
Wij liepen door een beukencluster in een dennenbos en hoopten op de roep, de roffel of de lach van een zwarte specht. We stonden stil en zwegen. Er zongen vinken en tjiftjaffen, er donderjaagden boomklevers door de boomtoppen, er kropen boomkruipers over de stammen. Maar een zwarte specht? Nee.
Zo gaat het vaak, ik zie soms uit de auto een zwarte specht de snelweg oversteken, maar op zoek naar die vogels in een ideaal bos houden ze zich onzichtbaar.
We liepen een eindje terug en opnieuw heen, en ineens hoorden we verweg het langgerekte ‘klieuw’, de begroetingsroep van een zwarte specht. En ineens was de specht er, een vrouwtje, met minder rood op de kruin. Ze streek neer op een dode berk en bleef daar minutenlang poseren. Niet ver van het pad zagen we haar hol: een vers, ovaal gat. Op de grond lagen houtsnippers.
(Natuurdagboek Trouw maandag 5 juni ’23)