Poolvos op de berg
Op Spitsbergen beklimmen we in een groep een steile berg, door diepe sneeuw. We sjokken in elkaars spoor. Toppen zijn altijd verderweg dan ze lijken. De sneeuw blijkt ook dieper dan gedacht. Soms zak ik er plotseling tot mijn kruis in. Het loopt moeizaam, maar is ongevaarlijk, zolang ik niet val en de helling afroetsj. Herhaaldelijk zie ik hand-afdrukken in de sneeuw en soms de sporen van een uitglijder. Wat als er nu een ijsbeer opdaagt? Het spoor is smal, de mensen voor me klimmen gestaag door, achter me klimmen ook mensen, als ik stop, moeten ze wachten. Ik klim dus ook gestaag door en voel me een schaap in een rij. Bijna bereik ik een sneeuwvrij deel. Dat lijkt aangenaam maar is het niet. Er ligt puin van leisteen, een brij scherven op zachte modder. Als je niet uitglijdt, zak je erin. Gelukkig hebben mijn laarzen profielzolen. Voeten dwars zetten helpt. Ik concentreer me op mijn onderbenen en kom tamelijk snel boven. Het sneeuwt, maar het uitzicht is zo bevredigend als een uitzicht zijn moet.
Terug maar weer, sommigen glijden op hun regenbroek, ik been met grote passen, het gaat snel, maar mijn laarzen raken vol sneeuw. Ik moet oppassen voor plotseling wegzakken, want als je dan niet kunt remmen breekt je been. In de verte zie ik iets bewegen bij een steen. Door de kijker zie ik dat de steen een gans is, en het bewegende een poolvos. Poolvossen zijn kleiner dan rode vossen. ’s Winters zijn ze wit maar nu zijn ze grijs. Ook deze is grijs. Hij toont geen interesse in de gans en verdwijnt achter een rots.