Over het strand tot de Slufter

Op Texel lopen we uit De Koog noordwaarts. Eerst door dennenbos en duin. De bosbodem ziet wit van sneeuwklokjes. Bij het paviljoen betreden we het strand. Heen over het het strand, met rugwind. Terug door de duinen, is het plan.
Het is druk op het strand, met wandelaars en honden. ’s Middags is het stil. Hondenuitlaattijd is voorbij. Maar eerst lopen we kilometers langs de vloedlijn. De zee is dichtbij, het was volle maan. Zilver- en mantelmeeuwen rusten op de duinen. Er liggen veel kokkels in het zand. Er liggen ook mossels, boormossels, strandgapers, tepelhorens en strandschelpen, maar veel zijn het er niet. Oesters zijn er wel veel: verweerde oesters, van voor de jaren ’20, toen ze uitgeroeid werden door oestervissers en een oesterziekte. Een enkele wulk. Er liggen veel steentjes op het strand. Enorme brokken beton zelfs, een bunker die langzaam in zand en zee zinkt. Wat die Duitsers niet aan beton langs de kust hebben gebouwd, zo zinloos.
Eidereenden vliegen langs, een enkele aalscholver. Zilvermeeuwen vormen stelletjes. Ze gedragen zich voorkomend, onwennig charmant voor zulke enorme vogels met die harde gelaatsuitdrukking.
Hee, een grijze tapijtschelp, een fossiel relikwie. De grijze tapijtschelp is allang uitgestorven. Ook een nog niet uitgestorven tapijtschelp vinden we, een dubbele. Die heeft in de buurt geleefd. We lopen tot de Slufter, de zeearm die het binnenland in slingert. Door de duinen terug mag niet. Prikkeldraad, broedseizoen, de Muy blijft verborgen. We keren terug langs het strand. Pas voorbij de Muy kunnen we de duinen in. Er zijn veel fazanten, allemaal hanen, sommige knokken met elkaar. Een slechtvalk jaagt langs. We kijken hem na tot hij achter de duinen verdwijnt.