Oranjetip in Flevoland
Deze lente struin ik wekelijks door Flevoland. Voor die provincie schrijf ik een boek over de Flevonatuur. Flevoland is beroemd om de Oostvaardersplassen en zeearenden. Maar er is veel en v
eel meer natuur. De maagdelijke, kalkrijke bodem zorgt er voor een keur aan zwammen, varens en planten. Daarop komen vlinders af.
Rond mijn zestiende fietste ik regelmatig uit Amersfoort een rondje Zuid-Flevoland om vogels te kijken. Bij Nijkerk de brug over en meteen rechts. Daar groeiden jonge boompjes. Ik zag er mijn eerste visarend, mijn eerste grote pieper, mijn eerste krooneend. Sinds dertig jaar wordt het productiebos natuurlijk beheerd. Er broeden appelvinken, boomklevers, boompiepers, zomertortels, nachtegalen en wielewalen. En dankzij de vele bosranden met meidoorn, sleedoorn, wegedoorn en krentenboom broeden er zelfs grauwe klauwieren. Boswachter Egbert van Wijhe laat me de mooiste plekken zien. Waar het bos het randmeer Nuldernauw nadert, fladdert een vlinder ons tegemoet. We zagen al koolwitjes, citroenvlinders, kleine vossen, dagpauwogen en een atalanta. Maar dit is het eerste oranjetipje van het seizoen. Even later passeren we de planten waarvan oranjetipjes boezemvrienden zijn: de eerste pinksterbloemen. Oranjetipjes hebben veel pinksterbloemen nodig. Ze moeten hun eitjes verspreid afzetten, want de rupsen die eruit kruipen gunnen elkaar het licht in de ogen niet, laat staan een hapje pinksterbloem. De vlinder fladdert verder langs de nog gele rietkraag langs het randmeer.
Ik vind oranjetipjes één van de mooiste vlinders. Het zijn witjes waarvan de mannetjes hun voorvleugels in oranje gedoopt hebben. En daarna nog even in het zwart. Hun achtervleugels zijn groenig gemarmerd. Oranjetipjes zijn vrij zeldzaam, maar algemeen genoeg om er ieder jaar een paar van te zien.