Op naar het Oostvaarderswold
Het Oostvaarderswold bestaat toch niet? Nee, behalve een strook van honderd meter breed en een paar kilometer lang. Met een wandelroute van drie kilometer.
Het had twintig keer zo breed moeten worden en via wildviaducten over de A-6 en de spoorweg zou het de Oostvaardersplassen verbinden met het Horsterwold, negen kilometer naar het zuiden. Het zou een aaneengesloten natuurgebied worden van wel 15 duizend hectare. En dat in een verstedelijkte omgeving met 2,2 miljoen inwoners. Nergens in de Europese Unie wonen zoveel mensen in de buurt van zo’n groot natuurgebied.
Op een plattegrondje staat de wandelroute: een stippellijn heen en een stippellijn terug. We stappen over gemaaid gras doorboord met muizenholen. Goed jachtterrein voor roofvogels! ’s Winters jagen hier buizerds, ruigpootbuizerds, torenvalken, blauwe kiekendieven en velduilen. Nu jagen er stormmeeuwen op vliegende mieren, die op deze broeierige middag in explosieve aantallen verschijnen.
Uit de flankerende sloot klinkt een karekiet (‘karrekarrekietkiet’). Een rietgors swingt zijn rock ’n roll-deuntje. In de struwelen van meidoorn en vlier zingen zwartkopjes en koeren zomertortels, zeldzaam geworden duiven die het in Flevoland nog aardig doen. Er snorren libellen, er fladderen vlinders, het wemelt van de kleine vossen. Kleine vossen doen het ook slecht in Nederland, maar goed in Flevoland. Ze dwarrelen voor ons uit, strijken neer op vossenkeutels – voor hen een traktatie – of op jonge brandnetels om eitjes af te zetten.
Brandnetels zat hier. Daarom zijn er vast nauwelijks wandelaars, en is het zo stil. Op het zoemen van insecten en auto’s op de A-6 na, dan.
In 2014 zou het Oostvaarderswold er zijn, de provincie had de begroting rond. Maar het gevallen kabinet stak er een stokje voor.