Ooievaars in de winter

Afgelopen weken kreeg ik drie berichten van mensen die ooievaars hadden gezien. Eén had zelfs ooievaars op een nest zien staan. Was dat niet uitzonderlijk?
Dat ooievaars in december beginnen te nestelen, lijkt me heel vroeg, maar wellicht inspecteren en claimen ze het nest vast. Wie het eerst komt, het eerst maalt. Dat pleit ervoor in de lente vroeg terug te keren, of zelfs helemaal niet meer weg te trekken. Die keus maken veel ooievaars dan ook. Volgens de ooievaarswerkgroep Stork blijft zowat een derde van de ruim tweeduizend ooievaars tegenwoordig in Nederland. Ooit trokken ze allemaal naar Afrika of minstens naar Spanje.
De gemiddelde tempratuur stijgt, maar in winters Nederland is weinig voedsel voor de vogels te vinden, al hebben ze dit jaar de mazzel van een goed veldmuizenseizoen. Hier en daar worden de vogels nog bijgevoerd, daar op het moderne platteland Schraalhans keukenmeester is. Mede daardoor zijn ooievaars in de jaren zestig en zeventig in Nederland bijna uitgestorven.
Hoe weegt zo’n vogel zijn keuzes af? Leren de jongen het wegtrekken van hun ouders of andere ervaren ooievaars, of zit de trekneiging genetisch ingebakken? Bij veel trekvogels is het een combinatie van beide, al bestaan er soorten waar de genetische programmering al toereikend is. Jonge koekoeken bijvoorbeeld kennen hun ouders niet, en trekken ook niet met hun pleegouders mee. En zo zijn er meer soorten waarvan de jongen op eigen kracht naar dezelfde bestemmingen vliegen als hun ouders, ooms en tantes.
Jonge ooievaars, zo lees ik op de Stork-site, trekken hun eerste winter vrijwel altijd weg. Pas later komen ze op het idee om in Nederland te blijven. Kennelijk hebben ze een aangeboren neiging om zuidwaarts te trekken, die echter vrij gemakkelijk te veranderen is. Ik zou wel eens een dag in de huid van een ooievaar willen kruipen om het besluitvormingsproces van zo’n vogel te ervaren.
(Natuurdagboek Trouw vrijdag 10 januari ’20)