Ontbladerende rups
Ik haalde een laken van de lijn en vouwde het op, waarbij ik bijna een rupsje mee vouwde. Ineens zag ik het lopen, op spannerwijze. Het trok zijn achterpootjes bij, zodat zijn rug een hoepeltje vormde, en strekte zijn lijf uit naar voren. Ik droeg het laken naar het raam en probeerde het rupsje naar buiten te blazen. Het hield zich echter vast en bleef vastberaden vooruit schuifelen. Ik probeerde hem van het laken te pakken, maar hij leek zich met weerhaakjes vast te klemmen. Hij weigerde beleefd op mijn vinger te klauteren; zodra ik hem de weg versperde, sloeg hij een andere richting in. Hoe vastberaden hij zich ook verplaatste, het maakte hem kennelijk niet uit waarheen zijn inspanningen hem voerden. Pas toen ik hem met twee vingers insloot, kroop hij er na lang aarzelen op. Buiten zette ik hem op een blaadje van de Spaanse aak, want ik had geen eik voorhanden.
Wintervlinders zijn verzot op jong eikenblad. In november en december zetten ze eitjes af in eikenbomen. Die eitjes komen uit als de eiken uitbotten. De rupsjes kruipen door de boom en doen zich tegoed aan hun lievelingskost. Soms kunnen ze eikenbomen volledig kaalvreten, vandaar hun Latijnse naam defoliaria, wat “ontbladerend” betekent. Dat is althans de naam van de grote wintervlinder. De kleine heet anders maar ontbladert ook. Die eiken vormen daarna nieuw blad, als de rupsjes zich allang uit de boom hebben laten abseilen of vallen en zich aan het verpoppen zijn.
Het kaalvreten van bomen wordt in de kiem gesmoord als de mezen en vliegenvangers en andere bosvogels op tijd kuikens krijgen, die ze voeren met de rupsjes.
Mijn rupsje was ongeveer dertien millimeter en was een rups van een grote wintervlinder. Bij gebrek aan eik lusten die rupsen ook wel ander boomblad, dus de Spaanse aak zal best smaken. Of de eik dat zo leuk vindt, is de vraag. Maar in een nestkast, vier meter hoger, broeden koolmezen …
(Natuurdagboek Trouw dinsdag 7 mei ’19)