Ongevaarlijke reuzenwesp
Een groep Trouwlezers loopt met mij door de bossen en duinen van Schiermonnikoog. Op een schelpenpad in een oud naaldbos met dennen en sparren staan wij stil om naar een grauwe vliegenvanger te kijken. Een vliegenvanger voert vaak korte vliegenvangvluchtjes uit vanuit een vaste zitplaats, en laat zich dan goed zien, maar deze is verlegener en trekt zich achter een grove dennenkroon terug. Soms komt ie even tevoorschijn.
Omhoog turend voel ik gekriebel aan mijn knieholte. Het is zomers weer en ik draag een korte broek. Ik kijk omlaag want ik heb het afgeleerd gedachteloos te voelen zonder te kijken. Ik schrik even, want ik zie een kolossale wesp, met een bruin voor- en een geel achterlijf en twee lange vleugels. Vier centimeter misschien wel. De wesp zoemt luid en lijkt op een hoornaar maar is het niet. Ik herstel gauw van de schrik, want ik zie dat het een weliswaar monsterachtig uitziend, maar ongevaarlijk beest is, dat niet eens kan steken: een houtwesp.
Houtwespen ken ik uit het buitenland. Aan hun gele achterlijf steekt een lange punt uit, maar dat is geen angel. Wat bij andere wespen een angel is, is bij hen getransformeerd in een lange legboor. Dat is dus niet de gele achterlijfspunt. Die legboor is lang en dun maar hard als een tandenstoker. Een vrouwtjesreuzenhoutwesp kan er een centimeter mee in sparrenhout boren om eitjes te leggen. Haar larven leven wel twee, soms zelfs drie jaar in en van het hout. Mocht er in de tussentijd een vurenhouten vloer van gemaakt worden, zou het kunnen dat daar zo’n joekel van een wesp uitkruipt.
Houtwespen heb ik altijd vol ontzag in mijn insectenboek bekeken, zeker de reuzenhoutwesp. En al staat die niet als zeldzaam te boek, in het echt heb ik er nog nooit een gezien. Ook niemand van de Trouwlezers heeft eerder een reuzenhoutwesp gezien.
Voordat ik een foto kan nemen, zigzagt de reuzenwesp er tussen de bomen vandoor.
(Natuurdagboek Trouw dinsdag 25 juni ’19)